Mattheüs 5:1-3

Lezen: Matteüs 4:23-5:12
Tekst: Matteüs 5:1-3
Zingen: Psalm 89:1, 3; Psalm 89:5, 7; Psalm 130:2 (na wet); Psalm 72:1, 2, 6, 7; Psalm 22:11, 12; Psalm 98:4

Geliefde gemeente van onze Here Jezus Christus,

Wat is het optreden van onze Heiland op aarde prachtig begonnen! We hebben daar net een kort overzicht van gelezen (Matt. 4:23-25). Hij verkondigde het evangelie van het koninkrijk niet alleen, maar Hij bracht het ook en liet het aan allerlei voortekens en voorproeven  ook zien. Met koninklijk erbarmen genas Hij al­lerlei ziekten en kwalen. Drommen mensen liepen achter Hem aan. Ze kwamen overal vandaan. Zelfs in Syrië werd er over Hem gesproken.

Ach, wat was er onder al die mensen menigten een el­lende! Ze brachten die ook van heinde en verre tot vlak voor Jezus’ voeten. Allerlei zieken en pijnlijders zag Jezus voor zich. Verlamden keken Hem smekend aan. ‘Heer, help me!’ Maanzieken – toevallijders – zagen in Hem hun laatste Red­der. En Jezus’ Hogepriesterlijk hart werd door al die pijn en ziekte en nood met diep medelijden vervuld.

Ik geloof, dat we ons dat eerst even moeten realiseren voor we de eerste zaligspreking gaan lezen. We moeten die immers ook in zijn verband lezen. Welnu, vlak hierboven staat dat Jezus leerde en genas. Wat Hij leerde staat breder in Matt. 5-7 en hoe Hij genas in Matt. 8 en 9. Wij gaan nu lezen hoe de Here Jezus “het Evangelie van het Koninkrijk” ver­kondigde.

En hoe deed Hij dat dan? Wel, eigenlijk net als wij in onze kerkdiensten. Iedereen mag hier binnenkomen en mee­luisteren. Maar de preek is vooral voor de gemeente. Zo had de Heer niet alleen leerlingen, discipelen, onder zijn gehoor maar ook nieuwsgierigen en niet te verge­ten harde, wettische farizeeën en sadduceeën die kwamen luisteren of Hij niets verkeerds zei.

 Daarom heb ik expres niet alleen de eerste zaligspreking als tekst gekozen, maar ook vers 1 en 2 erbij genomen, want daar kun je zien wie Jezus met Zijn zaligsprekingen op het oog had en wie niet. Ik lees het u nog even voor.

Toen Hij de mensenmassa zag, ging Hij de berg op.  Daar ging Hij zitten met zijn leerlingen om zich heen. Hij nam het woord en onderrichtte hen:

Dus tot wie richtte Hij zich met zijn zaligsprekingen? Tot zijn discipelen, tot zijn leerlingen die haar daar om zich heen zag. Tot de mensen die het Evangelie van het Koninkrijk geloofden en bij Hem om hulp kwamen. Jezus sprak niet Jan-en-alleman zalig, maar zijn arme volk, zijn gelovige leer­lingen. Die zaten het dichtst om Hem heen. En dat waren er natuurlijk meer dan de twaalf apostelen. Wij zijn toch ook discipelen van Jezus?

Natuurlijk, iedereen mocht meeluisteren. Vriend en vij­and. En iedereen kon ook zijn discipel of volgeling worden. Maar Hij richtte zich tot zijn discipelen. En zaten daar toen acht soorten discipelen in het gras? Armen van geest. Treu­renden. Zachtmoedigen. Hongerigen en dorstigen naar de ge­rechtigheid. Barmhartigen. Reinen van hart. Vredestichters. En vervolgden? Welnee. Dat waren natuurlijk allemaal de­zelfde discipelen. Alleen telkens van een andere kant bekeken en getypeerd.

Die armen waren dezelfden als die treurenden. En dat waren tegelijk ook zachtmoedigen en hongerigen en dorstigen naar de gerechtigheid. En die waren niet hard, maar barmhar­tig. En niet onrein, maar rein van hart. En geen vechtjassen, maar vredestichters. En die werden in de Joodse kerk achter­uitgezet – zeg maar vervolgd. En op z’n tijd ook lelijk belas­terd en gesmaad, omdat ze bij Jezus wilden horen. Nee, dat waren geen acht verschillende soorten gelovigen, maar één soort. Allemaal discipelen of volgelingen van Jezus.

En die waren om te beginnen merendeels niet rijk, maar arm. Zo is het van meet af geweest in de christelijke kerk en eigenlijk ook altijd gebleven: de hogere standen hebben altijd minder discipelen van de Here Jezus gekend dan de lagere. En als er nu een was die wist wat het is om arm te zijn, dan was het de Here Jezus zelf wel.

  Hij werd al arm geboren, in een armelijke stal, met een armelijke kribbe, bij arme ouders. En als Hij gaat optreden, is Hij nog steeds arm. Dan heeft Hij geen eigen huis. Dan loopt Hij rond in gekregen kleren. Dan moet Hij altijd van de geef leven. Kortom dan is Hij een arme Meester met meest arme volgelingen.

En nu moet u vooral niet denken, dat Hij hier nu vanaf deze heuvelhelling z’n arme volgelingen toeroept: “Heerlijk, mensen, om arm te zijn! Wat zijn jullie goed af en zalig te prijzen omdat je arm bent. Wat moeten jullie je gelukkig voelen!” Welnee, de Here zegt helemaal niet dat ze zich om­dat ze arm zijn in zo’n gelukkige gemoedstoestand bevonden.

Arm zijn is heel erg. Agur bad niet voor niks: “O God, bewaar me voor armoe.” Armoe drukt. Armoe buigt je neer. Het Hebreeuwse woord voor arme is: gebogene. Zie je hem staan, de arme, met gebogen rug en uitgestoken hand voor de rijke? Arm, dat is een ander woord voor berooid, hulpbehoe­vend.

Natuurlijk, daarbij denk je vanzelf in de eerste plaats aan materiële behoeftigheid. Laten we die vooral niet buiten beschouwing laten. Wij zijn nu wel allemaal rijk, in elk geval veel rijker dan onze voorouders, maar zo is het niet met al onze broeders en zusters in de wereld. Deze tekst staat ook in de Indiase en Ungandese bijbels. Arme christenen met kleine inkomentjes en eeuwig te weinig geld in hun portemonnee. Arme christenen die geen auto bezitten en geen vakantiegeld en geen reizen maken. Tot hen spreekt Jezus dit woord ook, niet alleen tot de rijke Nederlandse christenen.

Maar hebben wij er dan niks aan, omdat wij het materi­eel goed hebben? Nou en of! Of wij er wat aan hebben! Daar­voor moeten we het woord arm nog eens goed aankijken. Als u een concordantie neemt en het woord arm daarin opslaat, dan ziet u dat het echt niet alleen op materieel-armen van toe­passing is, maar op alle, maar dan ook alle vormen van hulp­behoevendheid en berooidheid.

Arm dat is een christenmoeder in een mooi huis, die naar de tv kijkt en denkt: In wat voor wereld groeien mijn kinderen op? Hoe bewaar ik ze daarin? Dan voel je je arm, d.w.z. klein, afhankelijk, behoeftig, machteloos. Precies de gevoelens van de materieel-arme.

Nee, arm is niet alleen een financiële kwestie. Arm slaat op alle mogelijk gevoelens van tekortschieten. Je machteloos voelen. Je verslagen voelen. Daarom liggen er ook vloeiende grenzen met de volgende zaligspreking: Zalig die treuren. Alle treurende dis­cipelen van Jezus zijn arm. Of ze nu treuren om hun geknakte gezondheid of om een kind of om de kerk of om ons land en volk of om een zwaar huwelijksleven of om een gemist hu­welijksleven of om kinderloosheid of om een gestorven ge­liefde – dan treur je in al die gevallen om een vorm van armoe en arm-zijn en je arm-voelen.

En dit alles kan je tot in je geest raken. Zelfs de armen van geest, zei Jezus. Maar dit “van geest” is geen bepèrking van het woord arm, maar een verstèrking. Arm-van-geest is niet het uitsluitende kenmerk van de “kinderen in een psychi­atrisch ziekenhuis.” Jezus zei niet: arm aan geest, maar arm van geest. Dat is zoals ik zei geen beperking, maar een ver­sterking. Arm tot in je geest toe.

Arm van geest, dat is ook een rijke vader van een zwaar gehandicapt kind. Toen de jongen geboren was en het duidelijk werd hoe diep de macht der zonde hem geschonden en gehandicapt had, lag die welgestelde arme man een keer met zijn hoofd op tafel te snikken. Dat is arm-van-geest zijn. Dat is die vader misschien nog meer dan z’n jongen.

Zo kun je natuurlijk eindeloos voorbeelden bedenken. Arm van geest is dat meisje met d’r vrolijke snoet en d’r lachende ogen, maar zij is christin in een grote Russische stad of ergens in China. Arm van geest kun je je voelen als gelo­vige christen-student of docent aan de VU in Amsterdam, als je de macht van het ongeloof aan die gereformeerde universi­teit ziet.

Arm van geest kun je je voelen als je ziet hoe ons gere­formeerde volksdeel wordt vergiftigd door het zaad van On­geloof en Revolutie en jij staat er machteloos tegenover. Dat is ook een vorm van armoe. D’r niks tegen kunnen beginnen. Genegeerd worden. Geen gehoor vinden. Ook een armoe die je tot diep in je geest raakt.

Nou, daar hebt u Jezus’ hoorders. Althans, de geadres­seerden van de zaligsprekingen, ook van de eerste. Ik heb ze alleen maar wat aangeduid in de hoop, dat u er zichzelf ook in herkend hebt en u erin aangesproken voelt.

En wat zei Jezus nu van die arme volgelingen van Hem? Dat ze volgens Hem “zalig” waren. Zalig, d.w.z. gelukkig, te benijden, te feliciteren, om jaloers op te wezen. Niet dat ze – ik zei het al – altijd in zulke gelukkige omstandigheden verke­ren (al komt dat ook voor). Maar dat ze ondanks hun “arm-van-geest zijn,” midden in hun gemis en diepe hulpbehoe­vendheid en berooidheid, toch volgens Jezus te feliciteren zijn.

Je moet dit Schriftwoord ook goed op toon lezen. Niet: Zalig de armen van géést. Maar: ZALIG, O WAT GELUK­KIG zijn de armen van geest. Hoe arm aan dit of dat  ze ook mogen wezen, ze zijn te benijden! Arm, jawel, maar tegelijk om jaloers op te wezen!

Waarom? Waarom feliciteert de Here Jezus zulke armen van geest? Omdat het koninkrijk der hemelen voor hen is. Daarom zijn ze volgens Hem te benijden. “Ik beschik u het koninkrijk,” heeft Hij hen tot hun troost verzekerd.

Gemeente, als u zich zo-even onder het luisteren naar de preek zelf ook bij de ármen van geest’ rekende – ‘ja, dat ben ik eigenlijk ook’ –  wat maakt het dan bij u wakker wanneer u koning Jezus hoort zeggen: ‘Want voor hen is het koninkrijk van de hemel’?  Ik geloof dat die woorden bij christenen met een levend geloof hemelhoge verwachtingen oproepen, ook al hebt u ze al duizend keer gehoord.

Het Koninkrijk van God! Het Koninkrijk van de hemel. Ik zei aan het begin van de preek al: dat kon je daar in Galilea op die berghelling zien. Je zag Jezus’ koningschap aan de arme bezetenen die met vertrokken gezichten aankwamen en met blije gezichten weghuppelden. Je zag het aan de verlam­den, die ze naar Jezus sjouwden en die op hun eigen benen wegliepen. Je zag het aan de pijnlijders, die genezen bij Jezus weggingen en overal vertelden: “Ik voel niks meer. Ik ben van m’n pijn af. Jezus heeft me ervan verlost!” Je zag het aan genezen epileptici. Je zag het aan de vaders en moe­ders die niet konden begrijpen, dat hun jongen nu weer nor­maal was. Je zag het aan die hongerige ogen en oren die naar Jezus luisterden als Hij hun niet alleen over bekering sprak, maar ook vergeving van zonde verkondigde. Wat een pak van je hart! Vergeving!

Natuurlijk, de rabbijnen preekten in de synagoge ook over het Koninkrijk van God. Volgens hen zou het koninkrijk Israël aan de spits der volken brengen. Ook de Romeinen zouden dan moeten buigen. Van dat Koninkrijk kon je burger worden als je ijverig de Wet volbracht. Dus tol­lenaren en zondaren konden het wel vergeten.      Maar hier horen ze Jezus over het Koninkrijk van God preken. En die praat niet eens over een rijk met soldaten en onderworpen volken, maar die verkondigt vergeving, blijd­schap, vrede (ook van binnen), vergeving, genade, onver­diende gunst van God.

Wacht maar! God gaat straks zelf regeren in grote ge­nade. God zal zich ontfermen over alles en iedereen die Jezus, Gods Zoon, gelovig aanneemt als de radicale en totale Verlos­ser van deze wereld. Hij verlost straks het mensenleven van alle verderf dat het nu nog zo diep heeft aangevreten.

Ja, dat is inderdaad toekomstmuziek. Dat is nu nog ner­gens op aarde te zien zoals toen Jezus het zelf in Galilea ver­kondigde. Maar daar illustreerde Hij zijn goede boodschap wel en daar demonstreerde Hij die met zijn tekens en wonde­ren. Die moeten we nu niet willen afdwingen, alsof we daar nu al recht op hebben. Dat waren voortekens. Dat waren be­wijzen van zijn koningsmacht. Staaltjes van zijn kunnen. “Kijk, mensen, zo gaat het straks met alle zonde en ziekte op aarde. Je zonden vergeven en je kwalen verdwenen!”

Nee, Jezus kwam niet met mooie gedachten of nieuwe ideeën. Hij was de Koning zelf. Hij kwam niet alleen met woorden, beloften, maar Hij bewees de kracht en de betrouw­baarheid van zijn beloften met voorproeven van zijn rijk en liet die in de Bijbel vastleggen.

Met Hem brak het koninkrijk van God baan. Hij was Gods vleesgeworden genade. Hij overwon de duivel metter­daad. Hij bewees dat Hij je van de duivel en zijn rijk kan af­helpen. Hij bewees dat zelfs de dood voor Hem geen hinder­nis vormt om jou te redden, want Hij wekte er drie op toen Hij op aarde was. Op Pasen stond Hij zelf op. Gelooft u dan ook niet dat Hij dat straks ook op grote schaal kán?

Daarom zei Hij ook eens: ‘Het Koninkrijk van God is binnen uw bereik’ (Luk. 17:20). Het ligt voor het grijpen. Steek je handen maar uit. Het is verbonden aan de Koning en die is toch gekomen? En die zei toch vlak voor zijn dood aan het kruis: ‘Het is vol­bracht! (Bis). Die Jezus kennen we toch uit de Bijbel? Welnu, wie zijn Woord gelooft en zijn bevelen doet, die deelt nu al in de voorrechten van het Koninkrijk. Dan sta jij in de burger­lijke stand van dat Rijk. Dan ben je een begenadigd mens. Dan heb je vergeving. Dan garandeert Jezus jou het eeuwige leven.

Nee, eerlijk is eerlijk, dan is je lijden hier en nu niet plotseling ver­dwenen. Je bent nog steeds een arme-van-geest, maar je lijden is te dragen. Je hebt de horizon van de vernieuwing van hemel en aarde voor ogen. Je ziet de poorten van Nieuw Jeruzalem in de verte al voor je.

ZALIG de armen-van-geest! Want voor hen is het Ko­ninkrijk van God. Wat een voorraad van heil zit er in die vier woorden: het koninkrijk van God! Voor ons nog duidelijker dan voor Jezus’ eerste hoorders. Want goed, zij zagen Hem zelf zitten, ogenschijnlijk een gewone man. Maar wij kunnen met de brief aan de Hebreeën zeggen: “Wij zien Jezus met eer en heerlijkheid gekroond.”

Hij is intussen dood geweest, opgestaan en in de hemel opgenomen. Daar zit Hij, ver boven alle machten verheven, aan de rechterhand van God in de hoogste hemel. Dat is wat anders dan al die hoge heren van het tv-journaal die nog geen grassprietje kunnen laten groeien en geen druppel olie maken. Sterker nog: zonder God niet één keer kunnen ademhalen.

Maar onze Koning roept ons in het evangelie vanuit de hemel toe: “Zie, hier ben Ik.” En daar houdt Hij bepaald geen vakantie. Vandaar regeert Hij zijn volgelingen wereldwijd door zijn Woord en Geest. En de armen van geest bidden niet meer: “Vader, regeer alles en iedereen alstublieft zo, dat het zich aan mijn willetje onderwerpt”. Dat hebben ze afgeleerd.  Nee, zij vragen: “Als het Koninkrijk van U dan al in zijn volheid voor ons bestemd is, zét dan Uw troon op aarde neer. En geef ons alle goederen van dat rijk. En leer ons, zolang wij daarop nog moeten wachten onze veelvormige armoe te aanvaar­den. Want wij hebben uw genadige bijstand dagelijks hard nodig, in ons huwelijk, in ons werk, kortom in heel ons ge­broken leven.

 En wie is er dan rijk? Iemand die nog nooit een lijkwagen voor z’n deur heeft gehad en nog nooit in het ziekenhuis gelegen heeft en die met al zijn materiële rijkdom in zijn ongeloof niet ziet hoe arm en blind en naakt hij feitelijk is? Of die arme-van-geest die in zijn diepe hulpbehoevendheid tot God de toe­vlucht neemt en uit de mond van Gods Zoon mag horen: “Voor zulke armen als jij bent is het Koninkrijk der heme­len?”

Nu bezitten wij het koninkrijk van God nog in zijn Woord of in zijn belofte en in de nu voor onze ogen nog ver­borgen Jezus. Hij zat daar met zijn discipelen wel in het gras als een gewone, bescheiden man. Maar Hij komt terug als een Vorst, zo ontzaglijk groot van majesteit, namelijk als de Zoon van God, die God heeft aangesteld als de koning in zijn Rijk. Wie of wat zou Hem kunnen tegen­houden? Het zwaarste, kruis en dood,  heeft hij achter de rug, het lichtste heeft Hij voor de boeg. Zijn koninkrijk hier op aarde vestigen en alle duivelswerk verdrijven.

Ik hoop niet dat dit bij iemand alleen wat vage godsdienstige gevoelens wakker roept, waaraan hij of zij door de weeks bij de tv eigenlijk nooit meer denkt en geen greintje steun of uitzicht ontleent, want dan kent zo iemand God en de  Here Jezus nog maar gebrekkig.

Maar als het evangelie van het koninkrijk u opbeurt en zalf op uw brandwonden smeert; als het feitelijk het enige is dat u houvast en uitzicht geeft; als u zich diep in uw hart een vreemdeling voelt in deze wereld, dan maakt u zich werkelijk niet blij met een dode mus. Want nu de Heer is opgestaan en in de hemel is opgenomen, nu mogen wij ons met Hem zijn mede-overwinnaars voelen.

‘Zalig (!) zijn de armen van geest, want voor hen is het koninkrijk der hemelen’. Dat beloofde Hij zijn discipelen toen Hij hen op die heuvelhelling in Galilea onderwees. U begrijpt dat die belofte door zijn hemelvaart alleen nog maar aan kracht heeft gewonnen. Wij horen en lezen die belofte nu uit de mond van Hem die zei: ‘Mij is gegeven alle macht in he­mel en op aarde’. ‘En houd dit voor ogen: Ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld’ (Mat. 28:18,20)

 Reken maar dat Hij al onze armoe en gemis heel goed kent. En toch beklaagt Hij ons er niet om met ‘Ach, ach, arme jij!’, maar Hij weet heel goed wat Hij belooft als Hij ons toevoegt: “Toch prijs Ik jullie gelukkig, ondanks alles. Ik verzeker je:  je bent te benijden en te feliciteren. Ze kunnen allemaal jaloers op jullie zijn, de rijken van deze wereld.” Kortom, GELUKKIG, GELUKKIG zijn de armen van geest, want voor hen, jazeker, voor hén is het koninkrijk van de hemel!

AMEN