Romeinen 8:31-39

Lezen:  Rom. 8:31-39

Lieve gemeente van onze Here Jezus Christus,

Bent u ook wel eens doodsbang geweest dat u voor eeuwig verlo­ren zult gaan? Ik liep eens in het Schaffelaarsebos toen daar op een bankje een jong meisje hevig zat te snikken. Toen ik haar vroeg: ‘Wat is er meid, kan ik je helpen? Is je verkering uit of zoiets?’, zei ze: ‘Nee, ik ben voor eeuwig verloren’. Ze was van angst van haar werk weggelopen.

Weet u wie diezelfde angst ook heeft gekend? De kerkhervor­mer Maarten Luther. ‘Ik was in die tijd’, zei hij later eens, ‘nog banger voor de Here Jezus dan voor de duivel.’ Want o, die Here Jezus komt straks om ons te oordelen, de levenden en de doden, en daar kom ik nooit doorheen. Want o, mijn zon­den, mijn zonden!

Hij was student in de rechten, maar hij stopte ermee en werd bedelmonnik. Hij sliep soms zonder dekens op de grond, hij ontzegde zich eten en slaap, maar ook in het klooster vond hij geen rust. Die angst, die angst, die bleef.

Maar daar leed in de eeuwen voor de kerkhervorming de hele christenheid aan! Dat was de tijd dat de grote kathe­dralen gebouwd werden: de Bavokerk in Haarlem, de Dom­kerk in Utrecht, de Sint Joriskerk in Amersfoort. Prachtige gebouwen. Maar de meeste kerkgangers die daar zaten, waren bang. Ze werden er ook bang gemáákt door strenge preken over het laatste oordeel en over hel en verdoemenis. Niemand was er zeker van dat hij straks het eeuwige leven zou beërven.   

O ja, de mensen deden er wel al hun best voor. Er was enorme godsdienstigheid. De landen waren overdekt met kloosters, kapellen, kruisen, processies, bedevaartsoorden. In de tijd van Luther betaalden de Duitse boeren grif een hoop geld voor een aflaatbrief waardoor je kon bewerken dat je ge­storven vader of moeder eerder uit het vagevuur verlost wer­den. Tenminste, dat zei de paus (die geld nodig had voor de bouw van de Pieterskerk  in Rome).       

Men maakte bedevaarten naar Rome, naar Regensburg, naar wonderbaarlijke Mariabeelden. Rijke mensen kochten dure relikwieën: een nagel of tand van een heilige. Allemaal om die angst en die eeuwige onrust van binnen te verdrijven. En intussen maar bidden tot Maria – een dode vrouw! – of zij als Jezus’ moeder alsjeblieft een goed woordje voor je wilde doen bij haar strenge zoon. Maar het hielp allemaal niet ècht. De angst voor hel en verdoemenis en op z’n minst de onze­kerheid bleven de harten beheersen.

Tot God in de zestiende eeuw zich ontfermde over die arme bijgelovige slovers en zijn in voortdurende angst le­vende kinderen, die niet eens meer wisten dat Hij een genade­verbond met hen gesloten had. Toen heeft Hij Europa het evangelie van de échte Here Jezus als het ware opnieuw ge­schonken.

De schellen vielen van Luthers ogen en toen zag hij het: je wordt als mens niet gered door levenslang je best te doen om door enorme godsdienstige prestaties Gods woede en boosheid te stillen. Maar alleen door je restloos te laten vallen op het evangelie van Gods weergaloze genade die Hij bewe­zen heeft in zijn Zoon, de Here Jezus Christus en verzegeld door doop en avondmaal.

Ik denk dat wij ons maar heel moeilijk kunnen inden­ken wat een diepe bevrijding de Reformatie voor veel mensen betekend heeft. Bevrijding van angst, diepe godsdienstige angst en martelende onzekerheid. Het was de aloude leer van de apostelen die weer verkondigd werd, maar die was in de voorbije eeuwen zo vervormd dat de mensen over de oude leer gingen spreken als ‘de nieuwe leer’.

Toen kwam ook al gauw de drang op de kinderen in die ‘nieuwe leer’ te onderwijzen. Overal verschenen catechismus­sen. Luther schreef er twee, een grote en een kleine. Calvijn ook twee, voor Genève. In Londen schreef A Lasco er een voor de Hollandse vluchtelingen.

Maar niet één daarvan heeft zich zo’n grote plaats ver­worven in de gereformeerde harten als dat kleine boekje dat in januari 1563 – nu 450 jaar geleden – in Heidelberg verscheen en dat tot de dag van vandaag een van onze officiële gerefor­meerde belijdenisgeschriften vormt. En niet alleen in ons land, maar ook in de gereformeerde kerken in Duitsland, Schotland, België, Hongarije, Canada, de Verenigde Staten en Zuid-Afrika. In al die landen wordt het boekje dankbaar herdacht.

Geen wonder, want wat spreekt dit leerboekje heerlijk over wat we als christenen mogen geloven, wat we moeten doen en hoe we moeten bidden. Geloof. Gebod. Gebed. Dat zijn de drie hoofdzaken. De Twaalf Artikelen. De Tien Gebo­den en het Onze Vader.

En aan het hoofd daarvan, als de inleiding en samen­vatting van het hele boekje: Zondag 1. Wat ben ik blij dat ik die al vanaf mijn twaalfde jaar uit mijn hoofd ken. Zondag1, Zondag 7 (wat is geloven?) en Zondag 23 (hoe ben je on­schuldig voor God?), die drie moesten wij uit ons hoofd leren.

Wat een opluchting moet ook die prachtige Zondag 1 toen bewerkt hebben. Je hoéft je zaligheid niet te verdienen met godsdienstig sloven en slaven. Leg je zwarte levensboek maar voor God neer, dan maakt Hij het als witte wol. Tot op straat toe hebben de reformatorische christenen hun diepe ge­voel van bevrijding en zekerheid uitgejubeld. ‘Ik ben het ei­gendom van de Here Jezus!’ Niet: Ik hoop dat ik dat nog eens word, maar:  ik bén het. Ik ben van mijn Heiland. Mijn rechter is mijn Redder, die voor al mijn zonden aan het kruis is ge­storven.

Dat leggen de gereformeerde kerken nu al meer dan vier eeuwen lang kinderen vanaf hun tiende, twaalfde al op de lippen. ‘Ik ben met lichaam en ziel – wij zouden nu zeggen: ik ben van top tot teen, ik ben met huid en haar – het eigendom van mijn trouwe Zaligmaker Jezus Christus’. Ik zoals ik hier voor u sta. En u zoals u daar op uw stoel zit. Helemaal. Met uw hoofd en haar, uw vingers en armen, uw benen en ingewanden. Helemaal van de Here Jezus.

Dat betekent dat we elke seconde met Hem te maken hebben en met Hem verbonden zijn. Dat je onder zijn bijzon­dere bemoeienis staat. Dat God heel dicht bij je is. Dat je hoort bij het volk van God en deelt in alles wat God aan zijn volk belooft. Maar het betekent ook dat als jij in zonde leeft (ik zeg niet: valt, maar: leeft) God zich op jou bozer kan ma­ken dan op een heiden, want Gods Geest had ons beter ge­leerd, nietwaar?  

Onze Eigenaar

Nee, wij zijn niet van onszelf. We leven niet en we ster­ven niet voor eigen rekening, maar als eigendommen van de Here Jezus. En waaraan ontleent Hij het recht ons zijn ei­gendommen te noemen? O, daar komt nog een apart para­graafje over (Zondag 13), maar Zondag 1 zegt er alvast dit van: Hij heeft ons met zijn kostbaar bloed uit de macht en heerschappij van de duivel verlost. Niet: uit zijn ijzeren greep gewróngen, maar eerlijk voor de hoogste losprijs losgekocht. En nu heeft als onze wettige Eigenaar eigendomsrécht op ons. 

Paulus gebruikt daarvoor soms het beeld van de slaven­handel. Daar stonden wij op de slavenmarkt. De duivel was onze heer. Maar toen kwam Jezus en die kocht ons los en zo werd Hij onze Heer en leven en sterven wij nu voor zijn reke­ning. En liggen alle gestorven gelovigen in hun graven, áls zijn eigendommen.

Dat is onze enige troost. Dat is de laatste grond van ons vertrouwen. Dat is het geheim van onze levensmoed en van onze stervensmoed. Tenslotte gaat het allemaal voor rekening van Hem wiens eigendom we zijn. Niet omdat ik mijn hart aan Jezus heb gegeven, want dan zou ik nog teveel in het middelpunt staan. Maar dat we, zoals Zondag 1 ons meteen al leert, uitgaan van wat God gedaan heeft door zijn Zoon te zenden en wat Gods Zoon gedaan heeft: zijn bloed gegeven, onze zonde betaald, ons uit de macht van de duivel verlost. Zo rust onze troost in niets van onszelf.  

Daarom hoeven we ook niet met angst en beven naar zijn wederkomst uit te zien, zoals de jonge Luther deed. Alweer zo’n prachtige zin in Zondag 19: ‘Welke troost put je uit de wederkomst van Christus om te oordelen de levenden en de doden?’ Dus niet: kan jij daar soms ook van wakker liggen? Zie jij daar ook zo tegen op? Maar: welke troost put je daaruit? Zo onderwezen gereformeerden hun kinderen.

Onze Bewaarder

En reken ook maar dat Hij ons nu heel zuinig bewaart. Dat doen wij al. We zijn het zuinigst op onze duurste bezittingen. Nu, de Here Jezus kan van ons allemaal hier denken: voor die mensen heb Ik een verschrikkelijk hoge prijs betaald, die hebben mij mijn bloed gekost! En God de Vader weet: die mensen hebben mij mijn Zoon gekost! En God had maar één Zoon!

Daarom wil Hij ook niet dat mensen voor wie Christus geleden heeft toch nog verloren gaan. Dat heeft de Here Jezus zelf gezegd: ‘Dit is de wil van Hem die mij gezonden heeft: dat ik niemand van wie Hij mij gegeven heeft verloren laat gaan, maar dat ik hen allen laat opstaan op de laatste dag’ (Joh. 6:39). 

Wat spreken we dit ook weer heerlijk na als we met onze catechismus belijden: ‘Hij bewaart mij nu zo, dat zonder de wil van mijn hemelse Vader geen haar van mijn hoofd kan vallen, ja zelfs zo, dat alles dienen moet tot mijn heil’.

Leeft niet in ons aller hart als diepste wens dat het goed, eeuwig goed met ons mag komen? Nu, dat komt het! Laat dat de enige troost, het enig afdoende houvast zijn in ons leven. Alles komt goed, door onze Here Jezus Christus. We gaan de hele vernieuwde hemel en aarde erven. Hij heeft die voor ons verworven en Hij zal er ons ook voor bewaren, tot de grote Dag van zijn wederkomst (1 Petrus 1:3-5).

En of ik die nu nog levend zal zien aanbreken of dat ik dan al lang vergeten ergens op de een of andere begraafplaats zal liggen, daar kunnen we rustig onder zijn. De Here Jezus is onze Bewaarder en Hij heeft zelf gezegd: ‘Ik geef ze eeuwig leven: ze zullen nooit verloren gaan en niemand zal ze uit mijn hand roven’ (Joh. 10:28).

In zijn hoede zijn wij wèl geborgen. Dat zei Hij eens zó: ‘Wat kosten twee mussen? Zo goed als niets. Maar er valt er niet één dood neer als jullie Vader het niet wil. Bij jullie zijn zelfs alle haren op je hoofd geteld. Wees dus niet bang, jullie zijn meer waard dan een hele zwerm mussen’ (Mat. 10:29v.).

Dat is onze enige, echt afdoende troost. De rots waarop wij bouwen. Het anker van ons levensschip. Dat Hij, Gods Zoon, en zijn Vader precies zó voor ons zijn als Gods Geest het ons in zijn Woord leert. Dat geeft vertrouwen. Dat kan alleen écht troos­ten. Dat ont-spant. Zelfbeschikkingsrecht en -plicht maken doodmoe. Maar het evangelie zet ons in de ruimte en geeft ons moed en stuur en uitzicht.

En zolang wij met de kerk van alle eeuwen in dit tranendal nog voort marcheren in de pel­grimsstoet op weg naar Nieuw-Jeru­zalem? Wel, op die tocht komt Jezus Christus ons te hulp met zijn goede Geest. De Geest van Gods goede Woord. En die Geest neemt Jezus’ beloften – zoals ik er nu al ettelijke heb laten horen – en maakt u door die krachtige beloften zeker van uw goede Toekomst. Zeker van het eeuwige leven. Zodat we het Paulus van harte nazeggen: ‘Of we nu leven of sterven, wij zijn van de Heer!’

Maar de Geest van Jezus doet meer! Hij maakt ons ook bereid onze Heer en Koning te dienen met ons hele hart. Heerlijk dat Zondag 1 daar tenslotte ook nog de aandacht op vestigt. Waarom dienen wij de Heer? Omdat het moet? Wor­den we voortgedreven door de zweep van de een of andere wet? Zitten we hier als opgejaagde slaven bijeen? Nee, wij doen het helemaal vrijwillig.

Zelfs al kost het ons moeite, dan doen we het nog. En als we het een keer nalieten en we de Heer verdriet deden, dan hebben we daarna zelf ook verdriet. Want wij willen Hem niet ónaangenaam zijn, maar aangenaam. Want wij zingen graag Psalm 118: ‘De Heer is mij tot hulp en sterkte/ Hij is mijn lied, mijn psalmgezang./ Hij was het die mijn heil bewerkte, dus loof ik Hem mijn leven lang.

Vrijwillig! Met ons hele hart en met onze hele ziel en met al onze krachten. En wat is daarvan het grote geheim? Alweer: Jezus Christus!  Want Hij verlost ons niet half. Het is niet zó: Hij de zondeschuld, wij de zondesmet. Hij de verge­ving en wij de zelf-verbetering. Dat leren alle christenen die leven uit  een ‘wet’.

Nee, het is veel rijker. Onze vergeving is een gave van Hem. Maar onze heiliging of bekering of wedergeboorte (drie woorden voor dezelfde zaak) is evengoed een gave van Hem. In onze harten gewerkt door zijn Geest, de Geest van Christus. Alle afbraak van Satans macht,  ook die in ons hart en leven,  is Zijn werk! Hebt u de Here Jezus lief? Zeg het eens in uw hart. Luistert u graag naar zijn evangelie? Dan hebt u dat nieuwe hart en die nieuwe geest aan Jezus te danken, want wat we van Adam erfden is heel wat anders!

U weet wel – misschien onze jongens en meisjes nog niet – dat onze catechismus ook een bijnaam heeft, namelijk het Troostboekje. Daar begint het immers mee: ‘Wat is uw enige troost in leven en in sterven?’ En dat vat Hij dan samen zoals we dat vanmorgen besproken hebben en dat werkt hij vervol­gens uit in geloof, gebod en gebed. En dat doet hij op zo’n warme, hartelijke en persoonlijke manier dat dit boekje al hele generaties heeft vervuld met levensmoed en stervensmoed.

Weet je wel hoe rijk de naam Jezus is? Zondag 11. En de naam Christus? Zondag 12. En wat troost het je dat Hij voor ons is neergedaald in de helse benauwdheid? En waarom moeten wij eigenlijk nog sterven, Hij is toch voor ons gestorven? Zondag 16. En welke moed put je uit zijn he­melvaart? Zondag 18. Deze en nog veel meer vragen beant­woordt dit oude boekje regelrecht vanuit de Heilige Schrift. Hij haalt honderden Schriftplaatsen aan. En allemaal even troostrijk. Ik ben God dankbaar dat ik daar veertig jaar lang ’s zondagsmiddags over heb mogen preken en door de weeks de kerkjeugd daarmee heb mogen vertellen hoe rijk ze zijn.

Een poosje geleden heb ik aan het sterfbed gestaan van een oude vrome zuster uit een van mijn vorige gemeenten. Wij mochten elkaar en hadden diepe geloofsverbondenheid en ik wilde haar graag nog eens zien. Zij lag in een hospice. Ik vroeg haar of ze nog wat kon lezen. U raadt nooit wat ze toen antwoordde: ‘Ik lees elke avond een zondag uit onze catechismus en die vind ik toch zo mooi!’ Het oude troostboekje troostte haar nog op haar sterfbed.

Zelf hoop ik dit jaar 82 te worden. Dan is de levens­avond al ver gevorderd. Ik weet niet of ik een sterfbed zal krijgen en of mijn verstand dan nog helder is. Maar zo ja, dan hoop ik het voorbeeld te volgen van die zuster. De oude Hei­delberger nemen en me door hem laten troosten. Want die heeft mij vanaf mijn twaalfde jaar in de waarheid onderwezen.

Hij heeft mij geleerd hoe groot mijn zonden en ellende zijn. Dat ik een kind van Adam ben. Maar ook hoe ik van al mijn zonden en ellende verlost word. Ik hoop dat iemand me nog eens zal voorlezen Zondag 23:

Hoe bent u rechtvaardig voor God?

Alleen door waar geloof in Jezus Christus.

Al klaagt mijn geweten mij aan, dat ik tegen alle geboden van God zwaar gezondigd en geen daarvan gehouden heb en dat ik nog steeds tot alle boosheid geneigd ben, – toch schenkt God mij, zonder enige verdienste van mijn kant, al leen uit genade, de volkomen voldoening, ge rechtigheid en heiligheid van Christus.

Hij rekent mij die toe, alsof ik nooit zonde had gehad of gedaan, ja alsof ik zelf al de gehoor    zaamheid volbracht had die Christus voor mij volbracht heeft. Aan deze weldaad heb ik – en u  – alleen deel, als we die met een gelovig hart aannemen.

AMEN