Deuteronomium 5:18

Het zevende gebod
U zult niet echtbreken

Preek van ds. Frans van Deursen

Lezen: Matteüs 5:17-18; 28-32; Hebr. 10:28-39
Zingen: Ps. 25:1; Ps. 25:2; Ps. 25:3; Ps. 25:4, 5, 6, 9; Ps. 29:4, 5

Geliefde gemeente van onze Heer Jezus Christus

U zult niet echtbreken

Zo luidt het zevende gebod van het Horeb- of Si­naïverbond, waarover wij in deze dienst gaan spreken. Alleen, dat Horebverbond bestaat van­daag niet meer. Het is door de komst van Christus verouderd en verdwenen (Hebr. 8:13).

Daarom lezen wij het zevende gebod nu an­ders dan Mozes het de Israëlieten voorhield, maar zoals Paulus het de christelijke gemeenten leerde. Wij leven nu immers, zoals hij het uitdrukte, ‘zonder de Wet van Mozes. Maar niet zonder de Wet van Gód’, want wij staan ‘onder de Wet van Christus, 1 Kor. 9:21. ‘

Dit betekent, zoals we al bij de vorige gebo­den gezien hebben geen vermindering van ge­hoorzaamheid, maar verdieping! Jezus Christus, onze Heer, heeft alle Tien Geboden in zijn onder­wijs niet afgeschaft, maar aangescherpt, verdiept, vervuld, tot volheid gebracht (Mat. 5:17-20)!

Daar komt nog iets bij. Het zevende gebod zo­als wij het kennen werd pas op Horeb of Sinaï afgekondigd. Maar het huwelijk heeft God al bij de schepping ingesteld.

Ik deel daarom de preek in drie punten in:

De heilige huwelijke staat               

1. Vóór de Wet van Mozes.

2. Onder de Wet van Mozes.

3. Onder de Wet van Christus       


1. Het huwelijk voor de Wet van Mozes

Aan een eerlijk huwelijk zit geen enkele kant waarvoor je je eigenlijk zou moeten schamen. Dat heeft Satan ons wel proberen wijs te maken, zodat er in de apostolische tijd al christenen wa­ren, die elkaar “verboden te huwen”. Paulus draagt Timo­theüs op daar flink tegenin te gaan, 1 Tim. 4, want dit waren volgens de apostel “de­monische lerin­gen”, 1 Tim. 4:1 WV.

De Here God gaf Adam zelf zijn Eva. Wij mensen hebben sindsdien veel uitvindin­gen ge­daan, maar niet het levenslange samengaan van een man en een vrouw in een huwelijk. Dat is ook geen gevolg van bepaalde maatschappelijke ont­wikkelingen, maar een Goddelijke instelling die nog dateert van voor de zondeval.

Letterlijk zegt de Hebreeuwse Bijbel, dat God Adam ‘een hulp gaf tegenover hem’. Net zo­als onze beide handen ‘tegenover’ elkaar staan. Kijk eens hoe mooi die twee bij elkaar passen! Alleen díe twee samen vormen een compleet paar.

Zo gaf God Adam in Eva zijn pendant. Zijn an­dere helft. De Here God maakte daarmee meteen en voorgoed duidelijk, dat je onmogelijk met zijn drieën getrouwd kunt zijn.

Nu, zo’n ideaal huwelijk als die twee eerste mensen met elkaar gehad hebben, is er nadien nooit meer een op aarde geweest. Omdat zij nog volmaakt waren, was ook hun huwe­lijk volmaakt. ‘Zeer goed’, noemde de Here God het. Na de zon­deval is er nooit meer zo’n huwelijk geweest. Tus­sen onvolmaakte mensen kun je net zo min een volmaakt huwelijk verwachten als palmbomen op de Noordpool.

Bovendien is er géén levensterrein zo diep door de zonde aangevreten als dat van de omgang tussen mannen en vrouwen, zowel binnen als bui­ten het huwelijk. Dat laat het hoofdstuk over de zondeval al duidelijk zien.

Van Adams pendant wordt Eva zijn verleid­ster en van haar liefdevolle beschermer wordt Adam haar heerser. “Hij zal over u heerschappij hebben”, voorzegt de HERE God. Wat hebben vooral in het oude Oosten ontelbare vrouwen ge­zucht onder de tirannie en ontrouw van haar man. Want op Gen. 3 volgt Gen. 4 en dan leest u van Lamech met zijn grote mond. Die nam zich twee vrouwen: Ada en Zilla. En sindsdien draait de wereld die God verlaten heeft vooral om deze drie dingen: geld, geweld en seks.

Zo groeide het geweld op aarde, zegt Gen. 6. En wie hebben daar vast het zwaarst onder gele­den? Natuurlijk het zwakke geslacht, de vrouwen en de meisjes. Vóórdat er slaven waren, waren er  al slavinnen!

Nu doe ik een grote stap: naar Abraham. Ze­ker, God gebood hem: ‘Wandel voor mijn aange­zicht en wees onberispelijk’, Gen. 17:1. Toch heeft Abraham nog niet onder de Wet van Mozes met zijn zevende gebod geleefd. Die Wet kwam pas 430 jaar later, zegt Paulus in Gal. 3:17vv.

Nu, dat komt ook duidelijk in Abrahams le­ven naar voren. Voor ons gevoel stuitende dingen. Wij zouden ons immers niet kunnen voorstellen, dat onze kerken nu zouden goedkeuren hoe Abra­ham en zijn zonen en kleinzonen met hun vrou­wen omgingen.

Abraham was getrouwd met zijn halfzuster Sara. Toen zij geen kinderen kreeg, stelde ze haar man voor:  Neem dan mijn slavin Hagar maar, nota bene een Egyptische vrouw! En Abraham deed dat en kreeg Ismaël bij haar.

Zijn kleinzoon Jakob had twee vrouwen, Ra­chel en Lea. Let wel, twee zusters! En die gaven Jakob beiden ook nog haar slavin erbij, Bilha en Zilpa. Zodat de twaalf stammen van Israël zijn voortgekomen uit een man die vier vrouwen had.

Jakobs zoon Juda, ook een stamvader van Is­raël, had gemeenschap met zijn schoondochter Tamar die weduwe was. Al meende hij toen hij seks met haar had dat zij een publieke vrouw was (Genesis 38). Als aan het licht komt dat zijn schoondochter zich als prostituee vermómd had, zegt Juda: ‘Laat haar dan verbrand worden,’ (Gen. 38:24). Haar! Verbranden! Niet hem, maar háár! Duidelijk ge­oordeeld vanuit een dubbele moraal.

Wat dacht u verder van Mozes die later de Tien Geboden doorgaf. Die was getrouwd met de half heidense Zippora, die zich met hand en tand verzette tegen de besnijdenis van haar tweede zoon en Mozes berustte daarin een tijd. Een kind van Mozes, ‘de middelaar van het Oude Verbond, onbesneden (Ex. 4:24-26)!

Wat een huwelijken! Maar vergeet niet dat we hiermee nog vóór ‘Horeb’ en nog vóór de af­kondiging van de Tien Geboden zijn!

Toch behoorden al deze mensen tot dezelfde heilige, algemene christelijke kerk als waarvan wij vandaag lid mogen zijn. In die kerk kwamen vóór het Horeb- of Sinaïtische verbond nog huwelijken voor tussen oom en tante. Amram en Jochebed, de ouders van Mozes, waren oom en tante van elkaar. Dat kon vóór God Israël het Horeb­verbond gaf.

Maar dit was allemaal nog niets vergeleken bij de gruwelijke praktijken bij de Egyptenaren en Ka­naänieten.

De farao’s van Egypte beschouwden zich als godenzonen. Om de goddelijkheid in de familie te bewaren, trouwden ze met hun bloedeigen volle zusters! Bloedschande dus van de eerste rang.

En Kanaän was op huwelijksgebied helemaal een onbeschrijfelijke beerput.  Hier wa­ren gods­dienst en prostitutie onafscheidelijk met elkaar verbonden. Tempels  hadden mannen en vrouwen in dienst met wie de tempelbezoekers seks konden hebben. Ook ‘schandknapen’, man­nelijke prosti­tués, die vaak als vrouwen gekleed gingen. Vandaar dat de Thora in Deut. 22 vrouwen verbiedt mannenkleren te dragen en mannen vrouwenkleren. Geen travestie! (Tussen twee haakjes: dit is geen verbod voor vrouwen en meisjes om ’s winters een warme lange broek aan te trek­ken.)

Verder kenden de oude Kanaänieten ook seks tussen nauwe bloedver­wanten. Dat deed hun hoofd-god El immers ook? El was ‘getrouwd’  met zijn drie zusters: Asjera, Astarte en Baältis.

De Kanaänitische godenverhalen weten zelfs te vertellen, dat de god Baäl cohabiteerde met een koe. Wat wij nu bestialiteit noemen. Ik vertel deze feiten omdat u daardoor beter kan begrij­pen, dat de heilige HERE God deze gruwelen op een gege­ven moment in de historie niet langer kon aanzien en dat Hij die volken door Israël liet ombrengen. Als een voorstadium van het Laatste Oordeel.

Ik sluit dit eerste punt af. We hebben eerst de diepe ontwrichting opgehaald die de zonde in kerk en wereld teweeggebracht had. Nu gaan we horen hoe de Here God bij Horeb begonnen is die chaos te ordenen en te saneren.

2. Het huwelijk onder de Wet van Mozes.

Ja, daar stonden ze, de pas bevrijde Israëliti­sche mannen en vrouwen, bij de berg Horeb. Met de rug naar Egypte, op weg naar het  liederlijke Kanaän en voor het gezicht van hun heilige God Jahweh. Daar stonden de nakomelingen van Abra­ham en zijn halfzuster Sara. En van Jakob en  zijn vier vrouwen. Tot dat volk sprak God toen: ‘U zult niet echtbreken’.

Maar evenals in de andere negen geboden ver­bood de HERE ook hierin veel méér dan Hij in die ene zin noemde.  Zoals Hij in het vierde gebod de sabbatdag noemde, maar alle sabbatten op het oog had; zo verbood Hij in het zevende gebod meer dan alleen het letterlijke breken van een hu­welijk. Dat blijkt wel uit Gods nadere verklaring in de Thora van Mozes.

Nu moeten we er eerst eens op letten hoe de HERE God de sanering van het seksuele leven be­gónnen is. Hij heeft daar als een wijze en gedul­dige opvoeder niet al het kromme meteen recht gebogen.  Hij heeft daar als het ware de grondsla­gen gelegd voor een nieuwe wereld. Eerst van verloste Israëlieten en in de verre toekomst ook van verloste heidenen, zoals wij van afkomst zijn.

Dit gigantische werk vatte Hij met Godde­lijke wijsheid en geduld aan. Eigenlijk net als een chirurg die een zwaar gewond verkeersslachtoffer moet behandelen. Dan pakt ook hij niet álles tege­lijk aan, maar legt hij eerst noodverbanden aan. Hij opereert niet alles tegelijk, maar eerst dit en over zoveel weken dat. Anders zou de patiënt aan de behandeling sterven.

Zó deed de HEER dat op Horeb ook. Hij be­gón met de ergste uitwassen van de zonde af te snijden. Daarvoor gaf God aan Israël de Wet van Mozes. Nu wijd ik even over Gods bedoeling daarmee uit.

Paulus zegt ergens, dat Israël door die Wet “heel omsloten en veilig bewaard’  werd, Gal. 3:25. Zo­als in de Romeinse wereld kinderen soms door een slaaf – een pedagoog,  heette een dergelijke man – werden beschermd en opgevoed. En zoals een klein kind nog vaak tussen de armen van zijn moeder leert lopen. Zo werd Israël door de Wet omsloten en beschermd.

Op een andere plaats gebruikt Paulus nog een ander beeld. Dan vergelijkt hij de Wet met een muur. Een scheidsmuur tussen twee werelden, de Israëlitische en de Kanaänitische. Door de ‘muur’ van de Wet van Mozes heeft God zijn ‘zoon Is­raël’  (het beeld is van Hosea) beschermd tegen het dodelijke Kanaänitisme en het op allerlei ge­bied basisonderwijs gegeven. Precies zoals ik het nu zeg: nog geen Hoger Onderwijs, dat zou Gods Zoon komen geven, maar basisonderwijs.

Daarom heeft de HEER aanvankelijk onder dat Horebverbond nog verschillende dingen ver­dragen en maar toegestaan, waarvan Hij eigenlijk een innige afkeer heeft.

Zoals bijvoorbeeld echtscheiding en polyga­mie (veelwijverij). De HEER verbood dat nog niet alles en ook nog niet alles tegelijk omdat Israël (de kerk) dat nog niet kon dragen.    Net als de afschaf­fing van de slavernij. Dat was natuurlijk in Gods ogen een afschuwelijke instelling,  maar een die de HEER in de weg van geleidelijkheid en ge­duld wilde afschaffen. Zoals wij zelf toch ook te werk gaan bij de opvoeding van onze kinderen? U eist daarbij toch ook niet álles en álles tegelijk van hen? Zoals een chirurg ook niet álle kwetsuren van een zwaar gewond verkeersslachtoffer tegelijk aanpakt?

Maar de HEER begon bij de berg Sinaï wel orde op zaken te stellen. Hij liet weten: echtbre­ken, dat verbied Ik. En trouwen met twee zusters tegelijk verbied Ik ook. Wat Ik bij Jakob nog ver­droeg, verdraag Ik voortaan van zijn kinderen niet langer. En trouwen met je halfzus, zoals Abraham nog deed, verbied Ik jullie nu wel.

Ziet u de voortschrijding van de Goddelijke openbaring? Het gaat naar herstel toe, maar… langzaam! Want bij de Sinaï verbiedt de HEER alleen nog maar het meest stuitende: het echte Ka­naänitisme, zoals tegennatuurlijke seksualiteit en bestialiteit (omgang hebben met een dier) en aan­randing. Daar stelde de HEER de doodstraf op. U kunt dat lezen in Leviticus en Deuteronomium.

Daarmee legde de HERE een noodverband.

Anders gezegd: daarmee stelde Hij Israël onder de Wet als pedagoog of toezichthouder. Of nog een ander beeld: daarmee richtte de HERE een muur op tussen Israël en de heidenwereld. Zo nam Hij het in verzekerde bewaring. Allemaal uitdrukkin­gen van Paulus voor dit leven onder de Wet. Je zou ook kunnen zeggen: zo deed God het gebro­ken mensenleven een gipsverband om. Om het le­ven daaronder kans te geven te genezen.       

Zo ‘historisch’  heeft Paulus ons die Wet van Mozes leren lezen. God gaf haar aan een Israël, dat op weg was van Egypte naar Kanaän. Nu in dat perverse Kanaän heeft God zijn volk de be­scherming meegegeven van de Wet als een ‘toe­zichthouder’, een bewaker. Zoals wij onze kleinste kinderen ook niet onbeschermd het verkeer instu­ren, maar hen de bescherming meegeven van een oudere broer of zus. Zo moeten nog onmondige kinderen leren om straks als volwassenen zonder toezichthouder te leven! Dat wordt straks punt 3: de Wet van Mozes was tijdelijk!

Wat heeft de HEER anders in dit tijdperk veel van zijn volk verdragen! Hij duldde dat Sa­muëls vader twee vrouwen had: Hanna en Pe­ninna. Hij duldde dat David, de psalmendichter, vrouwen en bijvrouwen had. En de profeet Nathan kwam niet bij David voor ‘de zaak Bathseba’, maar voor ‘de zaak Uria’! De HEER nam David niet kwalijk dat hij er nog een vrouw bij genomen had. Hij verweet hem zelfs: ‘Ik heb jou de vrou­wen van je heer (Saul) in je schoot geworpen … Als dat je te weinig  is, zal Ik er nog het een en ander aan toevoegen’ (2 Sam. 12)12). Maar dat David Uria zijn vrouw afgepakt had, dat nam de HEER hem hoogst kwalijk.

Waarmee ik maar zeggen wil: de HEER heeft onder het Sinaï- of  Horebverbond of onder de Wet van Mozes nog veel ellendige dingen ge­tolereerd. Het was een wereld waarin ze voor de oude koning David nog ergens een jong meisje konden halen om de koning te verwarmen, 1 Kon. 3. En denk ook eens aan de harem van Salomo! In flagrante strijd met de ’koningswet’ van Deutero­nomium 17.

Maar ónder het noodverband van de Wet van Mozes, onder dit gips begon de gebroken arm van de huwelijksmoraal, althans in Israël, langzamer­hand te genezen. Zodat daar al lang voor de komst van Christus de heerlijke, reine liefdesliederen ge­zongen konden worden die wij in het Hooglied vinden. Zover is dat geleidelijke huwelijksherstel dan al gevorderd.

Ja, de Thora was goed. ‘Hoe lief heb ik uw Wet’, zongen de vrome Israëlieten, ‘ze is mijn overdenking de ganse dag”. ‘De vreze des HE­REN is rein”, lees dat eens als polemiek tegen de perverse en vuile ‘vreze voor Baäl’! Maar het Evangelie van Christus reikt nog dieper. Daarover in ons 3e punt.

3. Het huwelijk onder de Wet van Christus.

Ja, de Wet was goed, maar toen Gods Zoon op aarde kwam om als de Goede Herder de kudde van zijn Vader te weiden, zag Hij niet veel moois. Echtscheiding bijvoorbeeld kwam in de Joodse kerk niet zelden voor. ‘U zult niet echtbreken’, had de HERE geboden, maar de wetticistische rabbijnen hadden uit de Wet van Mozes afgeleid, dat je gerust je vrouw mag wegsturen als je haar zat was, mits je haar een ‘scheidbriefje’  meegaf. Het kwam volgens hen vooral op dat ‘briefje’ aan.

Toen is de Here Jezus in dit Israël Gods Woord gaan spreken. Nee, ‘niet om de Wet of de Profeten áf te schaffen (-) maar om ze tot ver­vúlling te brengen’ (Mat. 5)5:17). Wat het ze­vende gebod betreft betekent dit: zijn reikwijdte verruimen. Zijn maatbeker vergroten.

Jawel, de wind die om de Sinaï waaide, was zeker al weldadig en genezend geweest. Maar het was niet meer de wind van het paradijs en nog niet de wind van het rijk en de Wet van Christus. On­der de klem van die wet leven wij nu. Dat dit klemmender is, ziet u aan de verdieping die Jezus gaf van het zevende gebod.

In een discussie over echtscheiding greep Hij achter de Wet van Mozes terug op de instelling van het huwelijk bij de schepping. Toen ‘heeft God de mens mannelijk en vrouwelijk gemaakt; daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zich hechten aan zijn vrouw en die twee zullen één worden, ze zijn dan niet langer twee, maar één. Wat God heeft verbonden, mag een mens niet scheiden’ (Marcus 10:6v).       

Mozes had geleerd: ‘U zult niet echtbreken  en geen overspel doen’ (Ex. 20, Deut. 5). Dit ver­diepte Christus aldus: ‘Maar Ik zeg zelfs: Iedereen die maar naar een vrouw kijkt en haar begeert, heeft in zijn hart al overspel met haar gepleegd”, Matt. 5:27vv.  Dit raakt ons, mannen. Maar moe­ten meisjes en vrouwen zich daarbij niet bewust zijn: ‘Als ik mij zo kleed en gedraag dat ik man­nen en jongens tot zonde prikkel, dan sta ik mede schuldig aan hun zondige begeerten!’

Onder de Wet van Mozes gedoogde God nog dat één man meer vrouwen had. Maar Christus en zijn apostelen vervulden de Wet door terug te ke­ren naar de huwelijksnormen van de scheppings­orde: één man met één vrouw – in de vreze des HEREN.

En als gezant van Christus gebiedt Paulus t: ‘Mannen, heb uw vrouwen lief, zoals Christus de gemeente heeft liefgehad en zich voor haar heeft overgegeven’. Even verder schrijft hij: ‘Ontucht en onzedelijkheid (), in welke vorm ook, mag on­der u zelfs niet genoemd worden”, Efeziërs 5.

Aan de gemeente in Korinthe, waar men even  gemakkelijk naar een bordeel liep als wij naar een restaurant, schreef de apostel: ‘U bent gekocht en betaald, bewijs God eer met uw li­chaam!’ 1 Kor. 6.

Dat is de Wet van Christus voor ons, de vol­wassen geworden gemeente van het Nieuwe Ver­bond! Zo nauw steekt ook het zevende gebod nu voor ons, mannen en vrouwen, jongens en meis­jes, die onder die vervulde Wet leven. Ieder kan nu zelf de toepassing wel afmaken. Ze komt kort gezegd hierop neer: al onze blikken, gedachten, begeerten, woorden en daden moeten geheiligd zijn door de Geest van Christus.  

De Here Jezus was een echt mens, een man die 33 jaar het volle mensenleven heeft geleefd. Hij heeft als jongen en volwassen man mooie Joodse meisjes en knappe Jodinnen gezien. Maar Hij heeft ze niet met zondige blikken geobser­veerd en ze niet in zijn hart begéérd. Zondaressen sloot Hij niet uit van het eeuwige heil, maar riep Hij op tot berouw en bekering. ‘Ook Ik veroordeel u niet, sprak Hij tot een overspelige vrouw, ‘Ga heen. Zondig van nu af niet meer!’ (Joh. 8).

Wat een heerlijk evangelie voor ons, ook met het oog op het zevende gebod. Zeggen wij het nu Paulus na: ‘Innerlijk stem ik vol vreugde in met de wet van God’. Wat Jezus ons voorhoudt is vol­maakt. Maar dan moeten wij, jong en oud, de apostel belijden: ‘Als ik het goede wil doen, is het kwade dicht bij mij. Wie zal mij, ongelukkig mens, redden uit dit bestaan dat beheerst wordt door de dood? God zij gedankt, door Jezus Chris­tus, onze Heer!’ (Romeinen 7).

Want Hij is niet alleen onze Hoogste Profeet en Leraar die ons de wet van God volkomen heeft geopenbaard, maar ook onze Hogepriester die zelf het Lam van God werd dat de zonde van de we­reld wegneemt (Joh. 1:29).        Hij vernieuwt ons straks tot een stralende ge­meente, zonder vlek of rimpel, heilig en onberis­pelijk (Ef. 5:25-28) .

Om haar als bruid te werven
kwam Hij ten hemel af.
Die door vóór haar te sterven,
aan haar het leven gaf.

AMEN