Mat.27:33-44 / Ps. 22:1, 11 / 42:1, 7 |
L. 189:1, 2 L. 189:3, 4 L. 177: 1, 2, 3, 4 L. 177:5, 6, 7 Ps. 22:10, 12 |
Geliefde gemeente van onze Here Jezus Christus,
Stel u zich eens voor: een onafzienbare vlakte. Wel honderden en honderden kilometers lang en breed. En op die vlakte de hele mensheid. Alle mensen die ooit geleefd hebben. Een zee van hoofden, zover u kunt kijken. Van horizon tot horizon mensen, mensen en nog eens mensen. Eén oceaan van mensen.
En allemaal kinderen van Adam. En dus allemaal de eeuwige dood verdiend. Op eén uitzondering na. Midden in die mensenoceaan staat één Man die volmaakt onschuldig is. Een Man die nog nooit één enkel gebod van God zelfs maar in gedachten overtreden heeft.
Dan komt er boven die mensenoceaan een onweer opzetten. De lucht wordt inktzwart. Het is het onweer van Gods toorn tegen hun aller zonde en ongerechtigheid. Maar op wie ontlaadt het zich? Op wie richten zich alle bliksems van Gods toorn? Op die ene onschuldige Man, midden in die mensenzee. Hij zuigt als het ware alle bliksems van Gods toorn naar zich toe, als een soort levende bliksemafleider.
Daar hebt u de preek alvast in een gelijkenis samengevat. Want die Man, dat begreep u natuurlijk al, is onze Here Jezus Christus. Hij heeft als Borg en Middelaar de zonde van het hele mensdom gedragen. Daar ga ik tot u over spreken. Over het borgtochtelijk lijden van onze Here Jezus Christus. Ik wou u laten zien, dat Hij ons daardoor heeft verlost van
1. De toorn van God
2. Het oordeel van God
3. De vloek van God
1. De toorn van God
Wat is er op deze oude aarde sinds Adam en Eva tot op de dag van vandaag ontzaglijk veel geleden. Op de slagvelden. In de ziekenhuizen. In de gevangenissen. Maar ook in de woonhuizen. Overal op aarde. In de villa’s en paleizen net zo goed als in de krotten en hutten.
Nee, u hoort mij niet beweren dat al dat menselijke lijden ook persoonlijk verdiend is. Verre vandaar. Maar wij lijden ons leed als mensen wel allemaal als zondaars. Als mannen en vrouwen, jongens en meisjes, die Gods geboden in hun leven alle zwaar en vaak hebben overtreden. Dat is om te beginnen al een onpeilbaar verschil met het lijden van onze Heiland, want die leed volmaakt onschuldig. Als een volstrekt zondeloos mens.
In de tweede plaats is al ons lijden tenslotte gedwongen. Je kunt het niet ontlopen. Je moet het wel dragen of je wilt of niet. Vraag het maar eens aan een weduwe of weduwnaar: Hoe maakt u het? Vaak zullen ze je antwoorden: Och, je moet er doorheen, er zit niets anders op. Wat ligt Christus’ lijden dan kwalitatief op een oneindig hoger en ander niveau. Want Hij heeft al zijn lijden vrijwillig op zich genomen!
In de derde plaats lijden wij toch altijd min of meer persoonlijk, om onszelf en voor onszelf. Zeker, een moeder kan ook om haar kind lijden, maar het is toch ook háár hart dat lijdt om háár persoonlijke verlies. Jezus Christus heeft principieel en totaal levenslang geleden voor anderen. Hij leed omdat Hij Borg voor ons wilde staan.
Jongens en meisjes, kennen jullie het woord borgtocht? Ik vervang het niet door een ander, je moet de betekenis ervan maar leren en onthouden. Het betekent dat iemand de schuld van een ander wil overnemen en voor hem betalen. Dat woord moet je als christen kennen. Onze Here Jezus Christus heeft als borg, borgtochtelijk geleden. En wel om onze schuld bij God voor ons te betalen.
Dat betekent dat zijn lijden met dat van niemand anders te vergelijken is. Niet omdat Hij gekruisigd is. Misschien zijn er wel martelaren geweest of verkeersslachtoffers of die lichamelijk nog zwaarder en langduriger pijn geleden hebben dan Hij aan het kruis. Maar dat is de kwestie niet.
Hij leed als borg voor ons. Hij droeg onschuldig de schuld van het hele menselijke geslacht. Hij leed als zondeloze Plaatsvervanger voor verdorven mensenkinderen. Zo lief had Hij zondaars dat Hij voor hen (!) stierf. Hij leed als schuldeloze Middelaar voor onze hemelhoge schuld.
Dat moet u bij deze preek maar voortdurend bedenken: voor ons, voor ons! Dat moest Hij allemaal ondergaan voor ons, voor mij.
En wat was dat dan allemaal?
Wel, zijn hele leven zoals Hij het die drieëndertig jaar hier op aarde geleefd heeft. Het begon toch eigenlijk al met zijn nederige geboorte, uit arme ouders in een armelijke stal. Ja, ja, je zult geboren zijn in een stal!
En hoe noemden ze Hem toen? Jezus, de Bethlehemiet? Dat klonk mooi. Daar was Hij toch ook geboren? Nee, ze noemden Hem Jezus van Nazareth. Wat zo ongeveer klonk als Jezus uit Moddergat, Jezus uit de Achterhoek. En toen Hij nog geen twee jaar was, werd er al een moordaanslag op Hem beraamd.
En wat is het voor Hem geweest als zondeloos kind op te groeien bij een zondige vader en een zondige moeder in een zondig gezin? Ja, wat is dat levenslang voor Hem geweest: als de zondeloze Zoon van God die van alle eeuwigheid in de hemel der hemelen verkeerd had, nu dagelijks hier op aarde te moeten ademen in de pestwalm van de zonde en ongerechtigheid?
Hij wist wat in de mens was, zegt Johannes ergens (5:25). O, Hij doorzag mensen zo scherp en diep. Wat moet dat een levenslange kwelling voor Hem betekend hebben. Wat moet zijn hemels-reine gevoelsleven hier dagelijks gewond zijn. Ik denk in dit verband aan de brief aan de Hebreeën: ‘Vestigt uw aandacht dan op Hem die zoveel tegenstand van de zondaren tegen zich heeft verdragen …’, 12:3.
Ze spraken Hem maar tegen. Altijd maar weer tegenspreken. Vriend en vijand. Zijn eigen moeder en broers. Hij trad de mensen vol liefde tegemoet, zij wezen Hem hooghartig af. Nee, dit lijden kan geen mens invoelen of nadoen.
Weet u wat het voor Hem betekend heeft zich te laten dopen? U weet toch wel dat dopen zo mooi niet is? De doop zegt allereerst: jij bent vuil! Jij moet gewassen worden! Er waren destijds prostituees die dat toegaven en zich door Johannes de Doper lieten dopen. Maar Jezus kwam ook. Hij tussen dat volk!? Johannes wou Hem de doop al weigeren, maar Hij boog zich er onder.
En toen heeft Hij bijna zes weken met de duivel gestreden. Niet met de een of andere lagere duivel, maar met Satan zelf. Oog in oog met Beëlzebul, ‘de overste van deze wereld’, zoals Jezus hem zelf noemde. En dan verzwakt van de honger de confrontatie met hem aangaan!. En dat als Zoon van God die de hemel en aarde mede had geschapen! Het was inderdaad voor Hem een peulenschilletje een brood te scheppen.
Wat heeft Hij ook geen nederig leven geleid. ‘Is dit niet de timmerman?’, vroegen de mensen, Marc. 6:3. Hij bezat niet eens een vaste verblijfplaats. De vogels zijn wat dat betreft nog rijker dan Ik, zei Hij eens. Want die hebben nog een nestje, maar Ik heb geen vaste plek om mijn hoofd neer te leggen.
En wat dacht u van zijn medelijdend hart? Och, we lopen allemaal wel eens door een ziekenhuis of staan bij iemand die er deerniswekkend aan toe is. Dan krimpt je hart soms ineen. Zo zeggen wij dat: ‘Zijn hart kromp ineen toen hij zag dat…’ Maar nu dat oneindig veel gevoeligere hart van onze barmhartige Hogepriester!
Toen de Here bij Naïn die arme weduwe de stadspoort zag uitkomen achter de baar van haar enige zoon, toen werd Hij (zo zegt het evangelie) ‘met innerlijke ontferming over haar bewogen’, Luc. 7:13. Toen leed Hij ook! Toen kromp zijn hart ook ineen.
Geloof maar dat Hij al dat leed, al die moeite, al die tranen om Hem heen intens heeft meebeleefd. Nee, dat ging niet langs Hem heen. Dat raakte Hem diep. Want Hij was de heilige Zoon van de heilige God. De medeschepper van alle dingen. Dan moet Hij diep geleden hebben onder de vreselijke verwoestingen op zijn Vaders aarde en onder zijn Vaders kroonschepselen. Wat waren die beelddragers van zijn Vader – de mensen – diep, diep gevallen.
Wat een beledigingen van zijn Vader heeft Hij moeten aanhoren. Wat een onverschilligheid voor de waarheid. Wat een wereldgelijkvormigheid en ongeloof. Neem alleen de onbekeerlijkheid van Jeruzalem maar. Wij kunnen soms ongevoelig hard spreken over afvallige medechristenen. Maar Hij heeft om Jeruzalem geschreid – en dan kun je ook toornen!
Schreiend klaagde Hij eens over de stad: ‘Zag u op deze dag maar de weg naar de vrede; maar die is verborgen voor uw ogen’, Luc. 19:42. En nu noem ik tot dusver allemaal lijden dat Hij al geleden had toen op het eind van zijn leven Gods toorn in volle zwaarte op Hem neerdaalde.
Want voordien had Hij nog zijn momenten van rust en geluk. Een heidense officier die met groot geloof bij hem kwam. Een bezoek bij Martha, Maria en Lazarus in Bethanië. Maar de laatste vierentwintig uur van zijn leven waren zijn allerzwaarste.
Zo bang en zó benauwd als Hij het in de Hof van Getsemane had – waar Hij over de grond kroop met de bloeddruppels op zijn voorhoofd – nee, zoiets had Hij voor die avond nog nooit meegemaakt. Hij huiverde terug voor wat Hem nu blijkbaar te wachten stond. Het uur van de Satan’. ‘Indien deze beker aan Mij voorbij kan gaan …’, dat heeft Hij nog gesmeekt! Maar niet zonder zijn gehoorzaamheid bij voorbaat te betuigen: ‘Niet mijn wil, maar de Uwe geschiede.’
Toen verried één van zijn twaalf naaste medewerkers Hem en nog wel met een zogenaamd hartelijke kus. Ja, toen lieten al z’n discipelen Hem in de steek. Toen zag Hij zijn geliefde Petrus bij een vuurtje zeggen: ‘Meid, ik ken die Man niet eens!’
En wat ze toen met Hem gedaan hebben… Ze spogen Hem in z’n gezicht. Ze gooiden een doek over z’n hoofd en dan moest Hij profeteren wie Hem in zijn gezicht geslagen had. Ze hebben Hem gegeseld, gehoond en ten slotte gekruisigd. En toen het ongeveer twaalf uur in de middag werd, toen kwam het aller zwaarste.
Toen werd het midden op de dag donker. Aller akeligst. De zon werd verduisterd. Toen heeft Jezus geweten en in zijn hele persoon ondervonden: Nu rust de toorn van mijn God en Vader op me. En wij weten uit de Bijbel toch wel zo’n klein beetje wat Gods toorn is. De explosie van zijn afkeer van zonde en ongerechtigheid.
Maar daarin bestaat nog gradatie. Wij zijn ook niet altijd even boos. Je kunt boos zijn en woedend en laaiend. Maar tijdens die uren heeft Jezus Christus de ongetemperde laaiende toorn van God tegen de zonde van het hele menselijke geslacht gedragen.
Gods heilige toorn tegen alle zonden en alle ongerechtigheden van alle mensen heeft zich toen over Jezus ontladen. Met oneindige, voor ons onbegrijpelijke hitte en geweld. Het is over Hem losgebarsten, zo onbeschrijfelijk verschrikkelijk, dat het iedere voorstelling stukslaat.
Toen heeft Hij ten slotte met Psalm 22 uitgeroepen: Eloi, Eloi, lama sabachtani? Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? En waarom? Voor ons. Ook voor ons. Of zoals we het belijden:
Opdat Hij ons met zijn lijden, als met het enige zoenoffer, van de eeuwige verdoemenis verloste en ons Gods genade, gerechtigheid en het eeuwige leven verwierf.
Dat behoort tot de kern van ons christelijk geloof. Wij hadden zelf voor eeuwig moeten wegzinken onder Gods toorn tegen onze zonde. Wij hadden zelf verwezen moeten worden naar de satan en zijn hellerijk. Maar … wij worden begenadigd! Wij hoeven niet weg te zinken onder de last van Gods toorn. Want wij hebben een Heiland die Gods toorn in onze plaats gedragen heeft! Zó lief had Hij zondaars, dat Hij voor hen stierf. Genade bij God door zijn zoenbloed verwierf.
2. Het oordeel van God
We zouden immers in de tweede plaats nagaan dat Jezus Christus ons door zijn borgtochtelijke lijden heeft verlost van het oordeel van God.
Nu, dat oordeel is uitgesproken door de hoogste kerkelijke ambtsdrager van die tijd en uitgevoerd door de hoogste wereldlijke gezagsdrager in die regio.
Als er iets is dat ons als kerk klein moet houden dan is het dit wel: dat onze Here Jezus Christus het allerzwaarst geleden heeft van de kerk en door de kerk. ‘Hij kwam tot de zijnen’ en de ‘zijnen’ hebben Hem gekruisigd! Pilatus heeft daartoe niet zelf het initiatief genomen. De oudsten, de overpriesters en de Schriftgeleerden, die hebben de Christus Gods gerechtelijk vermoord.
Denk u de notulen van die Sanhedrinvergadering in de nacht van donderdag op Goede Vrijdag maar eens in (ik fantaseer nu even). ‘De voorzitter, broeder Kajafas, opent de vergadering. Hij memoreert dat zij voor een moeilijke zaak bijeengeroepen is en dat zij deze nacht voor een zeer ernstige beslissing staat. Het betreft de nu al enige jaren durende moeilijkheden en onrust in de kerk door het optreden van Jezus van Nazareth …’
En aan het slot: ‘De voorzitter dankt God voor zijn kennelijke bijstand in deze ernstige kwestie, zodat we met bijna algemene stemmen deze Jezus van Nazareth, op grond van Gods Woord, wegens Godslastering konden veroordelen’. Alleen broeder Jozef van Arimathea stemde tegen. Dat staat in de notulen van de kerk van Jezus Christus in de volheid van de tijd!
En dit kerkelijke doodvonnis is door de wereldlijke rechter uitgevoerd. Hoewel Pontius Pilatus eerst niet minder dan vijf, vijf keer (!) betuigd heeft dat Jezus volgens hem onschuldig was. ‘Ik vind geen schuld in deze Man’.
We weten dat wie voor de rechter staat, daarmee voor God staat. Want rechters zijn dienaars van God. Gods plaatsvervangers op aarde. Zij hebben van God de opdracht ontvangen de schuldigen te straffen en de onschuldigen te beschermen. Maar dat deed Pilatus niet. Hoewel hij Jezus zelfs meerdere malen onschuldig verklaard had, gaf hij Hem toch over om gekruisigd te worden. Daarvan zal Pontius Pilatus eenmaal rekenschap moeten afleggen.
Maar God gebruikte hem om publiek vast te stellen dat Jezus onschuldig leed. En dat Hij dus niet om zijn eigen overtredingen stierf, maar voor die van ons.
Want God had Hem tot zonde gemaakt. Hoewel Hij nog nooit één zonde had gedaan of zelfs maar gedacht, heeft God de zonde van het hele mensdom op Hem gelegd. Zoals inkt wordt opgezogen door een stuk vloeipapier en zoals een spons water opzuigt, zo heeft onze Heiland onze zonde in zich opgenomen, totdat Hij als de grootste en de zwartste zondaar die er ooit geweest is voor God stond.
Of zoals Paulus het eens schreef:
Hem die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons één gemaakt met de zonde, zodat wij door Hem rechtvaardig voor God konden worden, 2 Kor. 5:21.
En dat liet de hemelse Rechter door de aardse rechter bekend maken. Onschuldig? Toch overgegeven! Zo stond Hij daar en hing Hij daar. Beladen met onze zonde. Laten we er maar eens een paar voor onze geest halen, die misschien in ons geweten gebrand staan. Onze ongerechtigheid. Dat vreselijke vonnis was ons vonnis. Dat strenge oordeel eigenlijk onze veroordeling. Ons hoogmoedige hart, ons egoïsme, onze onreinheid, onze opstandigheid, onze vleselijkheid hebben Hem aan ’t kruis gebracht. Zo vervulde Hij de belofte van de profetie:
Hij heeft onze krankheden op zich genomen en onze smarten heeft Hij gedragen. Om onze overtredingen is Hij doorboord, om onze ongerechtigheden werd Hij verbrijzeld, Jesaja 53.
Dat is de heerlijke ruil die het Evangelie ons verkondigt. Dat Jezus Christus van ons afnam onze zonde, onze doemwaardigheid. En dat Hij ons gaf Zijn gerechtigheid, zijn genade en het eeuwige leven. Of zoals Luther het eens zei: ‘Here Jezus, u bent mijn zonde en ik ben uw gerechtigheid.’ Dat mag iedereen die God met berouw zijn zonde belijdt hem nazeggen: ‘Here Jezus, u bent mijn zonde en ik ben uw gerechtigheid’.
3. Gods vloek
De Here Jezus heeft ons door zijn borgtochteljke lijden ook verlost van Gods vloek. Want Hij is niet gewoon gestorven, maar Hij is gekruisigd. En in Deut. 21:23 leert de Schrift: ‘Op een gehangene rust Gods vloek’. Paulus haalt die woorden in Gal. 3:13 aan. Hierover ten slotte nog een paar opmerkingen.
Wat betekende dat een gestenigde, dode misdadiger werd opgehangen aan een paal? Wel, daarmee zei de aardse rechter als het ware tot de hemelse Rechter: Wij kunnen deze schuldige op aarde niet de volledige vloek laten dragen die hij verdiend heeft. Wij kunnen hem niet zwaarder straffen. Daarom geven we hem over aan U. We hangen hem voor U op.
Zo hing de misdadiger tussen hemel en aarde. Door God verstoten en door de mensen verstoten. Dat is een gevloekte. Iemand met wie God niets meer te maken wil hebben en die volledig door God verlaten is.
Zó hing onze Plaatsvervanger op Golgota. Aan een kruispaal. Als een gevloekte. Maar als Hij daar als Borg in onze plaats hing, dan had God zonder Hem óns moeten en kunnen vervloeken. De catechismus zegt het nu zelfs nog persoonlijker. Tot nu toe sprak hij in de wij-vorm, maar nu gaat hij over in de ik-vorm. ‘De vervloeking die op mij lag’, die heeft de Here Jezus van ons overgenomen.
Gemeente, als wij ook maar enigszins willen beseffen hoe ontzettend de zonde is, nee, onze zonde, uw zonde, mijn zonde, dan leren we dat nog maar oppervlakkig als we ons leven overdenken en in ons eigen hart kijken. Nee, als we willen weten wie wij van nature, in onszelf, als kinderen van Adam, voor God zijn, dan moeten we onze blikken richten op de gekruisigde Christus, zoals Hij ons in het evangelie geschilderd wordt. Dat zijn we. Zo zijn we.
Ieder van ons mag, ja moet erkennen: Hij hing daar voor mij! Al zou Hij alleen mij hebben willen redden, dan was zijn lijden nog onnoemlijk zwaar geweest. ’t Is net als met de zon. Al zou God maar één mens licht willen verschaffen, dan zou nog die hele zon moeten schijnen.
Er heeft zich nooit zoiets ontzettends, zoiets ernstigs op aarde afgespeeld als op Golgota. Als er ooit een tentoonstelling geweest is van onze diepe rampzaligheid en onbeschrijfelijke verdorvenheid en niet uit te drukken schuld als mensheid, dan is die tentoonstelling niet te zien geweest in Auschwitz, nee zelfs niet in Auschwitz. Ook niet op de slagvelden waar de mensen elkaar hebben afgemaakt. Ook niet in de bioscopen of schouwburgen. Nee, de meest radicale veroordeling van het hele mensdom was te zien op Golgota, toen Jezus Christus aan het kruis hing als een Gevloekte om onze zonde.
Maar er is ook nooit zo’n heerlijk woord gesproken als vanaf dat kruis, toen de Man van Smarten ten slotte uitriep: ‘Het is volbracht!’ De schuld is betaald. De zonde verzoend.
En dat, lieve gemeente, mag u allemaal geloven. Voor ieder die in Hem gelooft, zijn zonde belijdt en laat, wacht geen veroordeling meer, maar algehele vergeving en eeuwig leven. Want die rijke Christus is helemaal de uwe. God gaf Hem u – met al zijn goederen: de gerechtigheid, de heiligheid en het eeuwige leven – in de belofte van het evangelie en Hij verzegelde die ook nog door doop en avondmaal.
Geloof dit heil- en troostrijk Woord! Dan zijn we ter dood veroordeelden, maar die gratie kregen. En niet om in plaats daarvan levenslange gevangenisstraf te krijgen, maar eeuwige gelukzaligheid! Vrede, eeuwige vreugde. Laat daarom deze belijdenis van Paulus ook de onze zijn en levenslang blijven:
Met Christus ben ik gekruisigd: ik zelf leef niet meer, maar Christus leeft in mij. Mijn leven hier op aarde leef ik in het geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en zich voor mij heeft prijsgegeven (Gal. 2:20).
AMEN