Lukas 12:22-34

Lezen: Luk. 12:22-34
Zingen: Gezang 14:1-2, 4-5; Psalm 105:3 / Gez. 434:1-5 / Ps. 73:9-10 / Gez. 427:1, 3, 5

Geliefde gemeente van onze Here Jezus Christus,

Weten we allemaal wel wat een geweldige God en Vader wij hebben? Hoe machtig Hij is? En hoe goed? En hoezeer Hij ons volledige vertrouwen verdient? Dat wil ik u graag nog eens uit zijn Woord doorgeven.

Ik ga dan achtereenvolgens met u na:

1. Hoe machtig onze hemelse Vader is
2. Hoe goed Hij is
3. Hoe vertrouwenswaardig Hij is.


1. Wat een machtige Vader we hebben.

Een poos geleden las ik in de krant dat een Ameri­kaanse ruimtecapsule op 11 september onbeschadigd door de staart van een komeet is gevlogen. Dat was op 71 miljoen km. van de aarde en die staart bestond uit stof en gas en was 22.500 kilometer dik. De instru­menten seinden naar de aarde wat ze voelden. ‘Wat zijn de mensen toch knap,’ zeggen wij dan – en dat is ook zo. Mensen kunnen buitengewoon veel. Dat kunt u overal om u heen zien en dat bewijst de hele we­reldgeschie­denis.

Alleen de staart van die komeet was wel 1,6 mil­joen ki­lometer lang. En hij heeft de ruimte om mil­joenen jaren lang door het heelal te suizen. Trouwens, onze zon – die ontzag­lijke kerncentrale – is niet meer dan een kleine, tot middel­grote ster. Er zijn er nog veel, veel groter. Onze aarde is zoals u weet, een van haar thans bekende negen planeten. Venus en Mars zijn er twee van.

Als wij op de een of andere manier naar Venus konden reizen, dan zouden er daar als we ons buiten ons ruimteschip zouden wagen drie dingen met ons gebeuren. We zouden te­gelijkertijd worden vergiftigd, worden gekookt en worden verpletterd. Dan zouden we overigens 40 miljoen kilometer van de aarde zijn. En als we naar Mars konden gaan, dan hiel­den we het daar ook geen minuut uit.

En nu spreken we nog maar over de rand van dat Melk­wegstelsel waartoe wij met onze zon behoren, maar zulke stelsels zijn er miljoenen. Mag ik dan nu eens even de Bijbel opslaan bij Genesis 1 vers 1?

In den beginne schiep God de hemel en de aarde.

Toen schiep Hij Jupiter, dat gigantische hemellichaam met een diameter die tien keer zo groot is als die van onze aarde. Toen schiep Hij Saturnus en Uranus en Neptunus. Ja, toen schiep Hij miljarden bij miljarden hemellichamen, die onderling miljarden kilometers bij elkaar vandaan hun banen draaien. Kokend hete gas­bollen en afgrijselijk koude woeste­nijen.

En in dat grote heelal schiep Hij onze unieke, groene aarde. Als God haar vijf procent dichterbij de zon had ge­plaatst, was ze net zo’n snelkookpan ge­worden als Venus, maar Hij bepaalde haar afstand juist goed voor het kroon­schepsel dat Hij wou gaan maken: de mens!

Hij gaf de aarde een atmosfeer die precies voldoet aan de strenge eisen voor levende organismen. Wat zouden we moe­ten beginnen zonder water? En weet wel dat water in het heelal een exotische zeldzaam­heid is! Maar de aarde is er voor driekwart mee be­dekt. Ja, die aarde maakte Hij precies zó dat hier planten konden leven en dieren in ontelbare soorten en als topschepsel Gods vrienden en kinderen: de mensen.

En die mens maakte Hij als het pronkjuweel in de etalage van zijn schepping. Kijk maar eens naar een baby. Een man en een vrouw leven hun liefdeleven en dan gebeuren er in die microkosmos van zaadjes en eitjes net zulke ontzaglijke won­deren als in de macro­kosmos van de sterrenwereld.

Microscopisch klein begint het menselijke leven. Al heel gauw begint er een rudimentair hartje te pom­pen.  Wat is er al niet in haar gebeurd voor een vrouw merkt dat ze zwanger is. En wat gebeurt er niet in haar schoot in de tijd van negen maanden. Daarvoor sla ik Psalm 139 met u op:

Want Gij hebt mijn nieren gevormd,
Mij in de schoot van mijn moeder geweven.
Ik loof u, omdat ik gans wonderbar ben toebereid,
Wonderbaar zijn uw werken;
Mijn ziel weet dat zeer wel.
Mijn gebeente was voor U niet verholen
Toen ik in het verborgene gemaakt werd (-)
Uw ogen zagen mijn vormeloos begin;
In uw boek waren zij alle opgeschreven,
De dagen die geformeerd zouden worden,
Toen nog geen daarvan bestond.

Hij bepaalde meteen of we als jongen of als meisje ter we­reld zouden komen. Hij bepaalde onze lengte, ons gezicht, onze gaven, onze krachten. Hij bepaalde de maat van ons ver­stand. En Hij liet ons als baby klein en teer ter wereld komen!

En wel als complete mensen. Baby’s reeds alle be­nodigde organen. Hun aanleg is al bepaald. En hun levensloop ook. Toen je moeder nog van jou in ver­wachting was, had Ik al uitgemaakt dat jij Mijn pro­feet moest worden, zei de HERE tegen Jeremia (1).

Zo worden er per dag op aarde miljoenen mensen gebo­ren. Maar ook miljoenen dieren: jonge vogels, kippen, spreeuwen, lijsters, raven, adelaars, rood­borstjes; jonge roof­dieren, leeuwenwelpen, tijgerjon­gen, miljarden insecten, vis­sen in ontelbare soorten. Tropische vissen, kikkervisjes, wal­vissen, haaien. Maar ook waterluizen en plankton.

Leg maar eens de poot van een vlieg of mug on­der een microscoop. Vraag maar eens aan een bioloog hoeveel soorten ogen hij wel niet kent. Kijk eens op een vertraagde film naar de totaal verschillende ma­nieren waarop de verschillende vo­gels landen. Ja, we hebben alle reden met Psalm 111 te zin­gen:

Halleluja. Ik zal de HERE van heler harte loven (),
Groot zijn de werken des HEREN,
Na te speuren door allen die er behagen in heb
ben, Majesteit en luister is zijn doen.

Maar al zijn de ruimteonderzoekers nog zo knap, wat Sa­lomo zei, zal altijd waar blijven:

Het is Gods eer een zaak te verbergen,
Maar der koningen eer een zaak uit te vorsen.
De hoogte des hemels (!), de diepte der aarde
En het hart van koningen is niet te doorvorsen (!) 25:3

Zo gaat het in de wetenschappen. Of zoals een dichter zei:

Nieuwe dorst bij nieuwe bronnen;
En u bent niet half begonnen
Of de dood staat voor de deur.

Ja, de heerlijkheid, de luister, de bewijzen van God­delijke macht en wijsheid zijn overal om ons heen te zien. Daarom zal ook nooit iemand tot God kunnen zeggen: Maar ik wist niet dat U er was. De Schrift zegt:

Want wat een mens over God kan weten is hun bekend, omdat God het aan hen kenbaar heeft gemaakt. () Zijn eeuwige kracht en goddelijk heid zijn voor het verstand waarneembaar. Er is niets waardoor zij te verontschul­digen zijn (Rom. 1:19).

Had dan eens naar een baby gekeken, kan God tot elk mens zeggen. Of naar de poten van een mug. Of naar de ster­renhemel. Of naar een bloem. Dan had je mijn Goddelijke almacht kunnen zien. Maar jij wilde er be­slist niet aan dat Ik de almachtige Schepper ben van hemel en van aarde. Omdat je dan een Wetgever zou hebben en jij wilde autonoom zijn, eigen baas zijn. Daarom mócht de waarheid voor jou niet waar zijn en hield jij die in ongerechtigheid kopje onder. Maar de gemeente van alle eeuwen en alle plaatsen belijdt:

Ik geloof in God de Vader, de Almachtige,
Schepper van de hemel en de aarde.

Mensen, wat hebben wij een machtige Vader! Daar raak je nooit over uitgedacht en uitgesproken en vooral niet uitge­zongen. Toen Job dit had gedaan – hij had de geweldigste dingen opgesomd, eigenlijk net als wij nu doen – toen zei hij en daarmee besluit ik dit punt:

Job 26:14. Zie, dit (dat van Mars en Venus en dat van die dieren- en mensenwereld) dit zijn nog maar de uitlopers van zijn wegen, en (daarmee) vernemen wij nog maar een fluisterend woord van Hem. Wie zou dan de donder van zijn kracht kun nen verstaan?

Wat een goede Vader wij hebben.

Ja, dat is ook onbegrijpelijk! Want toen is dat van klei gemaakte mensje tegen zijn eigen Schepper opge­staan, want hij wilde net als God zijn! En heeft de Almachtige, die miljar­den sterren schiep, dat aard­bolletje toen even fijngewreven of in een paar secon­den door de zon laten verbranden?

Nee, toen heeft Hij voor dat onuitsprekelijk bru­tale, slechte en ondankbare mensdom zijn Zoon gege­ven, onze Here Jezus Christus. Want God wou en zou geen mislukte Schepper worden en Hij wou en zou zich door de satan niet zijn mensen laten afpakken. Toen handhaafde Hij zijn recht en triomfeerde tegelij­kertijd zijn liefde in de vleeswording, kruisdood, op­wekking en hemelvaart van zijn lieve Zoon.

Zo goed is God. Zo vergevingsgezind. Zo gena­dig. Zo liefdevol. Zo voorkomend. Dat liet Hij Adam al weten. En het is op Golgota gebleken. En dat heeft Hij ook ons bekend laten maken – en hoe! Dat zien we als er pasgeboren kinderen ge­doopt worden.

Liggen die kleintjes dan al te geloven in de wieg? Welnee, baby’s kunnen nog niet geloven. Doen die dan nog helemaal niets godsdienstigs? Nee, niets. Maar wat gebeurde er intus­sen? Wat deed onze goede God en Vader? Hij zei: ‘Vader en moeder, kom eens hier met je kindje! Ik, God Almachtig, de Schepper van hemel en aarde, verklaar met deze doop in mijn naam dat Ik tot in eeuwigheid ook de genadige Vader van dit kind wil zijn.       

Dus wij droegen onze baby’s niet aan God op en vroegen niet: ‘O God, wilt U die zwakke kleintjes aannemen?’ Nee, het is nog veel mooier! God nám ze al in de moederschoot aan. Zo goed is God. Dat Hij je vanaf je prilste begin aan­neemt tot Zijn kind en dat je dan tot je laatste snik voor zijn rekening leeft. En als je daarna ergens in een graf rust, dan staat Hij nog ga­rant voor je. Dat verklaarde Hij: De straf die Jezus droeg, die droeg Hij ook voor jou. En het leven dat Ik Hem op de Paasmorgen gaf, dat leven geef Ik jou straks ook.

Zo goed is onze hemelse Vader.

Maar zover is het nog niet. We leven nu nog in dit ‘jam­merdal,’ zoals de catechismus deze wereld noemt. Een jam­merdal dat we als mensheid overigens helemaal aan onszelf te wijten hebben. Wij deden immers in het paradijs de deur open voor de duivel. Wij wilden als God zijn. Wij kunnen niet anders doen dan uitroepen: Wat zijn wij dwaas, dwaas, dwaas ge­weest! Nee, God kunnen we niets verwijten.

God bewees ons en miljoenen met ons zijn onpeil­bare goedheid. God gaf voor dat verloren mensdom zijn Zoon. En Hij laat alom al eeuwenlang verkondigen: ‘Toe, Ik wil vrede met jullie tekenen. Je kunt allemaal alsnog het eeuwige leven van Me krij­gen. Ik maak een nieuw paradijs en dan kom Ik weer bij jullie wonen. Toe, geef Mij nu je hart en geloof in de Redder die Ik zond!’

En dan helpt Hij je door dit jammer dal heen, ja zelfs door dood en graf, naar Nieuw-Jeruzalem, de stad met de paarlen poorten en de gouden straten. Dan laat Hij je daarvan onder­wijzen, thuis en in de kerk.

Ja, dan laat Hij over die gevloekte aarde zijn zon opgaan en in die grond voor miljarden het voedsel groeien. Zowel voor boze als voor goede mensen. Zelfs mensen die niks van Hem moeten weten, lopen lekker in zijn zon, eten zijn voed­sel, drinken zijn wa­ter en ademen zijn zuurstof in. Terwijl het een peulen­schilletje voor Hem zou zijn om die hele heerlijke dampkring rond onze aarde te laten wegblazen of door net zo’n dodelijk dampkring te vervangen als Mars en Venus om­geeft, zodat al die vloekers en god­delozen in de tijd van een minuut zouden stikken.        Maar dat doet Hij niet, want onze he­melse Vader is zo goed en zo lankmoedig – Hij wil feitelijk niet dat er één verloren gaat. Dat zegt zijn eigen lieve Woord:

God, onze Heiland () wil dat alle mensen behouden worden en tot erkentenis der waarheid komen, 2 Tim. 2:4.
De HERE is voor allen goed, Ps. 145.
Hij is goed voor ondankbaren en bozen, Luc. 6.
Hij laat zijn zon opgaan over bozen en goeden en laat het regenen over echtvaardigen en onrechtvaardigen, Mat. 5

Wat is God nog steeds goed voor de volken van het Wes­ten, die Hem zo diep beledigd hebben. Wat was Hij goed voor het heidense Egypte in de dagen van Jozef. Wat was Hij goed voor Ninevé en voor alle kinderen en koeien in die wereldstad ten tijde van Jona. Toen het ook maar even kon, spaarde Hij de stad. En wat is Hij goed voor al die mensen die van­daag zonder één dankwoord naar boven, heerlijk za­ten te eten in huizen en restaurants.

Ja, als je bedenkt hoe hoog en heilig, hoe machtig en ver­heven Hij is en dat wij, wormen en mieren op dat vergelijken­derwijs minuscule aardbolletje, tegen Hem opstonden, Hem vervloekten, Hem de schuld gaven van wat wij zelf over ons haalden, dan kom je er nooit over uitgepraat! Wat is God goed! Wat is onze hemelse Vader goed!

3. Wat is Hij vertrouwenswaardig.

Ja, dat zegt zijn Woord en dat bewijst de historie. Adam, Ik zal voor iemand zorgen die Satan de kop zal vermorzelen. Noach, Ik zal de aarde nooit meer onder water zetten. Abra­ham, Ik maak jouw nageslacht tot een zegen voor de hele we­reld. Juda, uit jou zal die koning geboren worden. David, uit jouw geslacht zal Hij voortkomen. Bethlehem, in jou zal Hij geboren worden.

En is dat gebeurd of niet? Heeft God Woord gehou­den? Bleek Hij vertrouwenswaardig? Was Hij een betrouwbare Bondgenoot? Kon de wereld op Hem en zijn Woord aan? Zorgde Hij sinds Noach voor de jaarlijkse wisseling van zo­mer en winter, zaaitijd en oogsttijd? En werd de beloofde Ko­ning in Bethlehem geboren? En kreeg Hij ook onderdanen buiten Israël? En verloor Satan de hoofdslag al van Hem? Ik hoef het antwoord niet te geven. Zo vertrouwenswaardig is Hij.

En hoe reageren wij daar nu op?

Zeker, op papier is het dik in orde. In onze catechis­mus – die behalve een leerboekje ook een officieel ge­reformeerd belijdenisgeschrift is – belijden wij van die machtige en goede hemelse Vader:

…op welken ik alzo vertrouw, dat ik niet twijfel of Hij zal mij met al het nodige voor lichaam en ziel ver­zorgen en ook al het kwaad, dat Hij mij in dit jammer dal toeschikt, mij ten beste keren: om  dat Hij dit doen kan als een almachtig God en ook doen wil als een trouwe Vader.

Resoneert die belijdenis in onze harten? Is dit onze per­soonlijke belijdenis, broeders en zusters, jong en oud? Of ho­ren we haar met schaamte voorlezen? Vertrouwen wij in de praktijk van alledag meer op wat de Bijbel ‘vlees’ noemt? Je vaste baan. Het inko­men van je man. Je ijzeren gezondheid. Je mooie di­ploma’s. Je appeltje voor de dorst. De stabiliteit van onze maatschappij? En wat zei Gods eigen Zoon?

Maakt u dan niet bezorgd, zeggende: Wat zullen we eten of: Wat zullen we drinken, of waarmee zullen we ons kleden? Want naar al deze dingen gaat het zoeken der heidenen uit. Want uw hemel se Vader weet dat u dit alles nodig hebt.

Wij gelovige mensen leven in de praktijk vaak alsof God niet weet dat we brood nodig hebben en kleren en huishoud­geld. Maar heus, de Here Jezus verze­kerde ons:

Want uw hemelse Vader weet dat u dit alles be hoeft. Maar zoekt eerst zijn koninkrijk en zijn ge rechtigheid en dit alles zal u bovendien geschon ken worden. Mat. 6:31v.

Gemeente, wat is klein geloof eigenlijk dwaas. Alsof de Schepper van hemel en aarde, de Goddelijke Bou­wer van het machtige heelal niet onze behoeften niet kent en daar ook in kan voorzien. De God en Vader van de Here Jezus praktisch wan­trouwen. Ondanks zijn Vadernaam. Waar ben je dan mee be­zig?

Lieve mensen, weet u allemaal nog wel wat een gewel­dige God en Vader wij hebben? Hoe machtig Hij is? En hoe goed? En hoezeer Hij ons volledige vertrouwen verdient? Zo begon ik mijn preek.

Ik hoop dat we het allemaal weer goed weten. Dat we onze angstige rekensommetjes vanavond nog ver­scheuren. Dat we zijn Vaderhand vast grijpen. Dat zijn almacht ons ge­weldig opbeurt. Dat zijn goedheid ons geweldig troost. Toe, geef Hem uw hele hart. Vertrouw u met uw hele hebben en houden aan Hem toe. En zeg het Paulus maar dapper na:

Zo God voor ons is,
Wie zal dan tegen ons zijn?
Hoe zal Hij, die zelfs zijn eigen Zoon niet
gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft,
ons met Hem ook niet alle dingen schenken? Rom. 8.

Of zoals het psalmvers verzekert:

Zij worden nooit beschaamd
die op zijn goedheid bouwen.

AMEN