Lezen: | Jes. 28:23-29 |
Zingen: | Ps. 138:1 Ps. 89:3 Ps. 97:1, 3, 4, 5 Ps. 33:6 Ps. 99:3, 4 |
Geliefde gemeente van onze Here Jezus Christus,
“Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper van de hemel en de aarde.” Dat was vorige week het onderwerp van Zondag 9. Dat Hij om zijn Zoon Christus’ wil onze God en Vader is. En dat Hij door zijn eeuwige raad en voorzienigheid hemel en aarde eerst schiep en sindsdien onderhoudt en regeert.
Daarover spreekt Zondag 10 nog wat nader door. Over die alles regerende Vaderhand van God zoals we die kunnen opmerken in loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, eten en drinken, gezondheid en ziekte, rijkdom en armoede, ons eigen levenslot en dat van alle volken op aarde. Een wel heel veel omvattend onderwerp.
Ik wil me daarom beperken tot de wijze waarop God zijn schepping regeert en onderhoudt, namelijk (zoals Zondag 9 al zei) “door zijn eeuwige raad.”
Laten we dan eerst eens even afpreken wat we daaronder moeten verstaan, onder Gods eeuwige raad.
Veel christenen verstaan daaronder het vaste en onwrikbare programma van de hele wereldgeschiedenis. Volgens hun voorstelling zou de HERE God vóór de schepping van hemel en aarde al precies hebben vastgelegd hoe heel de geschiedenis, ook die van elk mens apart, zou moeten verlopen. En dit in de eeuwigheid al vastgestelde draaiboek zou dan nu punctueel door Hem worden uitgevoerd.
Maar daarmee bevinden we ons meer in de voorstellingswereld van bepaalde theologen en filosofen dan in die van de Heilige Schrift. Want die verstaat onder Gods raad het wijze en liefdevolle overleg waarmee God bij de regering van hemel en aarde te werk gaat. Dat is dus wel heel wat anders dan een reeds voor de schepping tot in de puntjes vastgesteld draaiboek, waaraan nu niets meer te veranderen zou zijn. Van zo’n draaiboek vertelt de Heilige Schrift ons niets.
En wat Hij ten aanzien van ons overlegd heeft, is ook beslist niet volledig geheim, waarvan je als sterveling niets te weten komt, want hoe kon de apostel Paulus anders de ouderlingen van Efeze voorhouden: “Ik heb niet nagelaten u heel de raad van God te verkondigen,” Han. 20:27. Dat kon hij doen, omdat eerst Mozes en de profeten en ten slotte de Zoon van God Zelf, zoals we in Zondag 12 belijden, “de verborgen raad en wil van God tot onze verlossing volkomen heeft geopenbaard.”
God is altijd al op ons behoud uit geweest. Heel die oceaan van lijden en verdriet waarin wij door onze zonde zijn terecht gekomen, heeft Hij nooit gewild. En ook die vreselijke dood niet waaraan we nu allen onderworpen zijn. Hij heeft daar Adam en Eva juist zo ernstig voor gewaarschuwd. Nogmaals, Hij, onze goede hemelse Vader, heeft al die ellende van vroeger en nu nooit gewild. ’t Zou gewoon godslasterlijk zijn Hem daarop aan te zien.
Heel Gods Woord – dat is dus heel Gods raad voor zover Hij die aan ons geopenbaard heeft – spreekt van zijn goedheid en liefde, zijn heilswil, zijn onvoorstelbare offerbereidheid om ons te redden door het lijden en sterven van zijn lieve Zoon, onze Here Jezus Christus.
Zó heeft Hij blijkbaar bij Zichzelf overlegd toen Adam tot Gods ontzettende teleurstelling de zijde van Gods aartsvijand, de satan, koos. Toen besloot Hij Adam en zijn nageslacht te redden uit de dodelijke omklemming van de duivel. Toen satan dacht: “Nu heb ik ze!,” bleek God ons toch vast te houden. Dat is Gods geopenbaarde “raad tot onze verlossing,” die Hij Adam al bekend maakte.
Maar dit neemt niet weg dat die raad of dat beleid of overleg van God bij zijn wereldregering bij alles wat Hij ons daaruit geopenbaard heeft, tegelijk ontzaglijk hoog en groot en diep en voor ons, mensenkinderen, ondoorgrondelijk is.
Dat kunt u lezen in Jesaja 55: “Want mijn gedachten zijn niet uw gedachten en uw wegen zijn niet mijn wegen, luidt het Woord van de HERE. Want zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn mijn wegen hoger dan uw wegen en mijn gedachten hoger dan uw gedachten.”
Als je zulke dingen leest, kun je gerust zeggen dat er volgens Gods raad dingen gebeuren die God ons eenvoudig niet uit de doeken kan doen. En waarom niet? Om dezelfde reden als waarom wij zelf ook wel ’s tegen een kind moeten zeggen: “Heus, dat kan ik je niet vertellen, want dat kun jij nog niet begrijpen. Daar ben je gewoon nog te klein voor!” Zo zijn wij grote mensen er ook eenvoudig te klein voor om alles wat er naar Gods wijze raad gebeurt te kunnen begrijpen.
Neem nu die vraag waarmee ongelovigen, maar ook onze jongens en meisjes op de catechisatie altijd weer aankomen: Maar die zonde dan? Hoe kon die nou in die goede schepping haar intree doen? Met alle rampzalige gevolgen daarvan? Wat een onrecht heeft die niet in de wereld gebracht. Wat een smart. Wat een tranen. Wat een leed. Onbeschrijflijk. Vroeg of laat krijg je er allemaal je deel van.
Je raakt betrokken bij een zwaar ziekbed of je krijgt een diepe teleurstelling te verwerken of je lijdt een smartelijk verlies of je wordt heel onrechtvaardig behandeld. Allemaal gevolgen van onze zondeval en de macht die satan daardoor over ons verwierf.
Nogmaals, hoe kon dat kwaad Gods goede schepping binnendringen? Als God niet de Auteur van de zonde is en daar geen enkele schuld aan heeft (art. 13 NGB), hoe kon de duivel dan tegen Hem opstaan? Nu, daar hebt u nou een van die dingen die God ons eenvoudig niet kan uitleggen. Zoals wij een kind van drie geen wiskunde kunnen leren. In elk geval heeft God ons dat niet verteld.
Wat Hij ons wel overduidelijk heeft gemaakt, is dat Hij niet gewild heeft dat de opstand in de engelenwereld zich ook over de mensenwereld zou verbreiden. Daarom waarschuwde Hij Adam en Eva daar ernstig voor.
Want ze waren geen robots, geen voorgeprogrammeerde computers. Ze waren mensen die op God leken en naar zijn beeld geschapen waren. Ze konden zelfstandig beslissingen nemen. God had hun die vrijheid gegeven. En toen hebben ze willens en wetens Gods waarschuwing in de wind geslagen en het oor geleend aan de satan, die aartsleugenaar.
Dat is het bijbelse antwoord op de vraag: Waar komt toch al die ellende vandaan? Wel, die hebben we als mensheid aan onszelf te wijten. Want wie moet niet erkennen dat hij in opstandigheid tegen God “een aardje heeft naar zijn vaartje,” Adam.?
Nee, wij mogen en kunnen God absoluut niet verantwoordelijk achten voor het ontstaan en het bestaan van de zonde en dus ook niet voor alles wat daaruit is voortgevloeid. Je kunt van elke geweldpleging, elke oorlog, elke nood en ellende zomaar niet zeggen dat God dat gedaan heeft. Dan doen we Hem onrecht en spreken we ook niet genuanceerd genoeg.
Natuurlijk, God laat ook rampen komen over de aarde. Denk maar aan de zondvloed en aan de rampen die Israël getroffen hebben. Hij trof soms ook bepaalde mensen persoonlijk met rampen, zoals Mirjam en Gehazi die melaats werden en koning Herodes die werd aangetast door een wormziekte en Salomo tegen wie de HERE later tegenstanders deed opstaan.
Maar wanneer God dat deed, dan had Hij daarvoor altijd zijn gegronde redenen. Dan waren dat straffen of dan was dat de verbondsvloek waarmee Hij Israël in geval van ontrouw al door Mozes had bedreigd.
Maar daaruit mogen we niet afleiden dat elke ziekte, elk sterfgeval, elke ramp van de HERE komt en dat Hij die veroorzaakte. Wij mensen kunnen onszelf en elkaar ook heel wat aandoen en dat gebeurt ook dagelijks.
Wanneer een zware roker aan longkanker sterft, was dat dan Gods wil? En als iemand dronken tegen een boom rijdt, was het dan Gods wil dat Hij stierf? “Ja, dan was het toch zijn tijd,” hoor je dan wel eens zeggen. Heus waar? Had God dat zo bepaald? Moest die man zich voor God doodroken of doodrijden? Ik lees in Prediker 7:15: “Wees geen dwaas, waarom zou u sterven voor uw tijd?”
Daar kunnen we uit opmaken dat Gods raad, het overleg waarmee Hij regeert, niet star is. Want onze hemelse Vader is Zelf niet star. Ik zal u daar drie treffende voorbeelden van laten zien.
“Ninevé wordt over zes weken omgekeerd,” moest Jona gaan verkondigen. Maar het ging niet door! De HERE veranderde zijn raad. Hij kreeg berouw van zijn eerder plan en Hij overlegde bij Zichzelf: “Zou Ik dan Nivevé, die grote stad, niet sparen, waarin meer dan honderdtwintigduizend mensen zijn, die het onderscheid niet kennen tussen hun rechterhand en hun linkerhand (dus kleine kinderen) en bovendien veel vee?” Geeft Hij ons daar in de laatste verzen van het boek Jona geen prachtig kijkje in zijn raad, zijn overwegingen bij zijn wereldbestuur?
Het tweede voorbeeld. “Koning, regel uw zaken, want u gaat binnenkort sterven,” moest Jesaja tegen Hizkia gaan zeggen. Maar hij stierf niet. Hij kreeg er nog vijftien jaar bij, want de HERE gaf Hizkia inspraak in zijn Godsbestuur en Hij stond open voor Hizkia’s argumenten (want die had hij; die legde hij de HERE voor; hij smeekte maar niet in het wilde weg, lees maar in Jesaja 38) en toen wijzigde de HERE zijn oorspronkelijke plan met de vorst en hoefde hij nog niet te sterven.
Het derde voorbeeld. “Ik vernietig dit volk en maak u tot een groot volk,” zei de HERE tegen Mozes. Maar het gebeurde niet, want Mozes bracht de HERE tot andere gedachten. Hebt U er wel bij nagedacht wat de Egyptenaren zullen zeggen als U dat doet, zei Mozes. Denk toch om uw grote naam. U maakt Uzelf belachelijk als U ze eerst met machtige hand verlost om ze vervolgens hier in de woestijn af te maken. Hoe zal er dan niet over U gepraat worden in de wereld?
En toen betrok God Almachtig die argumenten van Mozes bij zijn overwegingen – zeg maar bij zijn raad, in dit geval zijn heroverwegingen – en toen liet Hij zijn oorspronkelijke plan of raad varen en besloot Hij Israël niet te vernietigen en ook niet met Mozes opnieuw te beginnen.
Zo weinig star regeert de HERE, Hij voert maar geen onveranderlijk draaiboek uit, maar regeert als de levende God de mensenwereld. Hij luistert echt naar gebeden en is bereid menselijke argumenten in zijn raad of overleg of beleidsvorming te betrekken. Want Hij regeert met volledige handhaving van onze menselijke verantwoordelijkheid. Hij gaat met ons heel anders om dan een boer met zijn paard.
Dat moeten we vooral niet vergeten als we over Gods raad en regering nadenken. Als wij zo nodig voor ons hardhout hele berghellingen in Pakistan kaalslaan, zodat er geen boom meer blijft staan om de tropische stortbuien tegen te houden en er als gevolg daarvan geweldige overstromingen duizenden mensenlevens kosten, dan moet niemand uitroepen: “Als er nu toch een God in de hemel woont, dan begrijp ik niet waarom Hij al die arme stakkers laat omkomen.” Want dan doen we God onrecht. Dacht u dat al die mensen voor Hem moesten verdrinken? Nee, eerlijk blijven! Dat ligt voor onze menselijke verantwoordelijkheid.
Want nogmaals, die handhaaft de HERE God. Hij degradeert ons niet tot robots. Zoals een schaker of dammer zijn tegenstander speelruimte moet geven om naar eigen wil en beste weten zijn zetten te doen, zo geeft God aan de mensen en aan de boze geesten de ruimte om hun kunnen te tonen en te laten zien waar hun handelen naar eigen inzichten op uitloopt.
Met andere woorden: de HERE heeft na de zondeval kennelijk besloten ons mensen een aantal millennia onder de gevolgen daarvan te laten lijden. Hoewel Hij ontzaglijk diep in ons teleurgesteld moet zijn geweest, heeft de Almachtige zijn schepping niet in Goddelijke woede met één slag vernietigd, want Hij wilde geen mislukte Schepper lijken.
Integendeel, Hij houdt vast aan zijn schepping en is van plan haar totaal en radicaal uit de macht van de boze te verlossen om dan weer net zo hartelijk en intiem met ons om te gaan als Hij met Adam en Eva in het eerste paradijs had gedaan. Dat oude scheppingsplan geeft Hij niet op.
Nu sprak ik tot nu toe steeds over Gods raad voor zover Hij die aan ons geopenbaard heeft. Maar intussen heeft Hij ons van zijn Goddelijke overwegingen ook veel, heel veel niet verteld.
Waarom mocht hij zo oud worden en moest zij al zo jong sterven? Waarom moest hij wel kanker krijgen en zij niet? Waarom laat God Europeanen in zo grote luxe leven en miljoenen in de derde Wereld in zo’n diepe armoe? Waarom kon dit kind zo goed leren en kreeg het daardoor zo goed z’n brood, terwijl dat broertje met veel minder tevreden moet zijn? Waarom trouwde zij wel en haar vriendin niet? Waarom kregen zij wel kinderen en hun broer en schoonzus niet? En zo kan ik nog wel een poosje doorgaan.
Hiervan begrijpen wij niets. Hier stuiten we op de hoogte en de diepte van Gods overleggingen waarvan Hij ons geen verklaring en rekenschap wenst te geven en waarschijnlijk ook niet kan geven. Omdat we daar veel te klein voor zijn. Dit behoort allemaal tot de Goddelijke wegen en gedachten die de onze ver te boven gaan.
Toen Job opstandig dreigde te worden onder zijn vreselijke ongeluk, wees de HERE hem door een reeks vragen op zijn kleinheid. “Zeg Job,” vroeg God toen, “kun jij het laten regenen en donderen? Zeg Job, waar was jij eigenlijk toen Ik de aarde grondvestte? Weet je wel dat jij pas komt kijken?”
U voelt wel dat God ons dezelfde vragen zou kunnen stellen: Waar was jij toen? Weet je wel dat je pas komt kijken? En wou jij mijn wereldbestuur bekritiseren?
Job legde toen de hand op zijn mond, Job 39. Hij zag in en gaf toe: God kan ons eenvoudig niet alles verklaren. Wij zijn voor God eenvoudig geen portuur. Als je heel zijn raad zou willen doorzien, zou je zijn evenknie moeten zijn.
Maar ach, wie heeft er op zijn tijd geen moeite met het Godsbestuur? Weet u wat ons dan ook kan helpen om voor die onuitsprekelijke grootheid van God te buigen? Wat Petrus op de grote Pinksterdag zei over de dood van de Here Jezus, Gods eigen Zoon. Want over lijden gesproken: verschrikkelijker dan Hij heeft hier op aarde nooit iemand geleden.
Wat een onrecht, wat een onrecht, wat een schandelijk onrecht heeft de Here Jezus ondergaan. ’t Grootste onrecht uit de hele wereldgeschiedenis. En toch is dat God niet per ongeluk uit de hand gelopen. Moet u horen wat Petrus daarover zei: “Deze (Jezus), door de bepaalde raad en voorkennis van God uitgeleverd, hebt u door de handen van wetteloze mensen aan het kruis genageld en gedood” (Han. 2:23.
Daar kunt u om te beginnen aan zien dat God bij zijn raad of bestuursoverwegingen Zichzelf en zijn enige Zoon het allerminst heeft ontzien. God Almachtig, die alle dingen regeert, heeft zelfs zijn Zoon niet gespaard! Dus als we niet begrijpen waarom God ons dit of dat laat lijden, dan moeten we Hem maar nooit van hardheid verdenken, want Hij was in zijn wereldbestuur voor Zichzelf en zijn Zoon het allerhardst!
In de tweede plaats kunt u daaruit zien dat God ook het allergrofste onrecht in zijn raad opnam en bij machte was het te gebruiken voor zijn verlossingsplan.
En in de derde plaats kunt u eruit leren dat God in zijn raad de schuld en de volle verantwoordelijkheid van die Joodse mannen niet uitsloot, maar insloot. Petrus zei: Het gebeurde volgens Gods raad, maar jullie hebben het gedaan. Jullie hebben Jezus gekruisigd. En God gaf Hem aan jullie over.
“Deze, door de bepaalde raad en voorkennis van God overgeleverd, hebt u door de handen van wetteloze mensen aan het kruis gehangen en gedood!” Han. 2:23. Wat een woord! Wat een aansporing om ons nooit en te nimmer een spreken over onze hemelse Vader te laten opdringen waarin Hij ronduit gezegd als een soort oppermachtig monster wordt voorgesteld.
Want de mensen mogen dan tegenwoordig geen godenbeeldjes meer in huis hebben, je kunt ook met je gedachten een beeld van God gieten en daarvoor op je knieën gaan liggen en het al of niet vereren. Pas op.
Laat u nooit van God de HERE het denkbeeld opdringen van een onvermurwbare Allah of een ijskoud Noodlot of een onaandoenlijk Opperwezen. Een blok marmer. Dat is beeldendienst. Denkbeeldendienst. En u weet wat de psalmisten van de metalen beeldendienst zeiden: Die hebben wel oren, maar ze horen je er niet mee. Ze hebben wel ogen, maar ze zien jou er niet mee. En ze hebben geen hart in hun lijf en kunnen dus ook geen meelij met je hebben. En van de denkbeeldige goden van veel theologen en filosofen geldt hetzelfde.
Als God werkelijk zo hard en gevoelloos en onveranderlijk zou zijn als die denkbeeldige goden, dan hoefde je ook nooit tot Hem te bidden. Maar reken maar dat Hij goddelijke aandoeningen kent! Dat Hij vreselijk boos kan worden als Hij getergd wordt. Dat Hij berouw kan hebben en teleurgesteld kan worden. Ja, dat Hij zelfs veranderen kan! Jesaja 63:10: “Maar zij bedroefden zijn heilige Geest; daarom veranderde (!) Hij voor hen in een vijand.”
Dat kan een Allah niet en een Noodlot niet, maar een Vader wel. En dat is God. Hij is meer Vader dan alle vaders ter wereld en wat kunnen die al niet veel van hun kinderen houden en hebben ze niet alles voor hen over. Toch is alle aardse vaderschap nog maar een flauwe schaduw van Gods Vaderschap.
Daarom kan Hij ook zo ontzaglijk liefhebben. En daarom luistert Hij zo intens naar zijn kinderen. En als het ook maar even kan, dan doet Hij wat ze graag willen. Want de goden die mensen uitdachten waren vaak onaandoenlijk, maar met de God van de Bijbel valt te praten – mag ik het zo eens zeggen? Met onze Vader valt te praten.
Wat luisterde Hij grootmoedig naar Abrahams pleidooi voor Sodom. Wat kreeg die een inspraak in Gods raad en besluitvorming of overwegingen! Zoals Mozes dat kreeg toen God overwoog heel Israël uit te roeien en met hem opnieuw te beginnen.
Zo regeert de HERE onze mensenwereld. Niet als een onvermurwbaar opperwezen. Maar als een Vader. Een Goddelijke Vader. Een almachtige en liefdevolle Vader. Met Goddelijke oren en een Goddelijke hand en een Goddelijk Vaderhart.
Bid maar gerust tot Hem. En laat uw gebed nooit ontkrachten door zwaar vroom gepraat over Gods wereldbestuur, dat misschien christelijk klinkt, maar in feite islamitisch is. Pas op dat u onder Gods raad niet dat onveranderbare draaiboek verstaat en dan ook nog zegt: “Als het met uw raad kan overeenkomen.” Want waarom bidt u dan nog?
De Here Jezus heeft op de avond voor zijn sterfdag Zich aan Gods wil onderworpen, maar toch ook gebeden of die lijdensbeker Hem alstublieft voorbij kon gaan. Zelfs Hij dacht nog: Wie weet kan het nog anders.
Broeders en zusters, jongens en meisjes, God, onze hemelse Vader is zo groot en zijn Goddelijke overwegingen zo hoog en zo diep dat Hij het zich kan veroorloven de gebeden van zijn kinderen te horen en te verhoren, ja daar zelfs graag naar luistert.
Hoor maar, Psalm 145: “De HERE is nabij allen die Hem aanroepen, allen die Hem aanroepen in waarheid. Hij vervult de wens van die Hem vrezen. Hij hoort hun hulpgeroep en verlost hen.” Hij verandert daarvoor gerust van gedachten, zoals Mozes en Hizkia en Ninevé ondervonden hebben.
Ik zou zeggen: maak daar nu allemaal maar flink en hartelijk gebruik van. Dat we zo’n goede en zo’n machtige Vader hebben. Wij allemaal. En ook zo’n wijze Vader. Zó wijs dat we er straks een eeuwigheid voor nodig zullen hebben om daar misschien iets meer van te verstaan. Over hoeveel vragen zal dan misschien Gods licht opgaan, wie weet!
Laten we ons tot zolang veilig weten in zijn trouwe Vaderhand. In zijn hoede zijn wij wel geborgen, in leven en in sterven. Dit geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper van hemel en aarde, kan ons in tegenspoed geduldig en in voorspoed dankbaar maken. En ons voor de toekomst er vast van overtuigd doen zijn dat geen schepsel ons van zijn liefde scheiden kan. Aangezien alle schepselen zo in zijn hand zijn, dat ze zich tegen zijn wil niet roeren of bewegen kunnen.
AMEN