GENESIS 10:1 – 12:3

Lezen:Gen. 10:1,32, 11:1-9, 11:27 – 12:3
Zingen:  Ps 87:1,2 Psalm 117 Psalm 25:5/ L 48:6,7 Lied 304 Lied 451:2,3 Ps 98:1,3

Lieve gemeente van onze Here Jezus Christus,

We kennen natuurlijk allemaal al vanaf de kinderbij­bel de geschiedenis van Abrahams roeping. Je kunt nog de plaat voor je halen van een lange stoet kamelen, schapen en lammetjes, slaven en slavin­nen, die langzaam door Syrië in de richting van Kanaän trok.

Maar of wij ons daarbij nu ook realiseren dat God daar toen wereldhistorie schreef en de grondslagen legde niet alleen van de Israëlitische, maar ook van onze christelijke wereld, ja zelfs die van de nieuwe aarde, dat is de vraag!

Misschien komt dat wel omdat wij bij het bij­bel lezen de volkenlijst in Gen. 10 vaak overslaan om dan meteen te beginnen aan de geschiedenis van Abrahams roeping. En als we niet oppassen, letten we meer op Abraham dan op de God van Abraham.

Ik wil vanmorgen die klip vermijden door de geschiedenis van Abrahams roeping vooral niet los te pellen van haar voorgeschiedenis – de volken lijst in Genesis 10 en 11 – en haar gevolgen voor de hele wereldgeschiedenis. Ik vraag nu uw aandacht vragen voor drie hoofdzaken in dit Schiftgedeelte.

1. Een afgodische volkerenwereld

2. Een barmhartige God

3. Een gezegende aarde


1. Een afgodische volkerenwereld

Daar stonden ze dan na de zondvloed op een drooggevallen stuk aarde: Noach, Sem, Cham en Jafeth met hun vrouwen. De enige acht mensen die deze wereldramp overleefd hadden. Een mini-kerkje van vier echtparen. En wat is daar toen van dat mini-kerkje geworden?

Nu, dat is het eerste wat Genesis 10 ons vertelt: uit dat restantje van de mensheid dat de zondvloed overleefd had, zijn op den duur weer hele volken voortgekomen. We lezen wel bovenin de volken lijst (Gen. 10:2): ‘De zonen van Jafeth waren Go­mer, Magog, Madai (en nog een paar)’ en dan lijkt het alsof daar mánnen bedoeld worden, maar het zijn volken. Die Madai bijv. zijn de later zo be­kende Meden, van de Meden en Perzen.

Ik kan natuurlijk in deze preek niet al die na­men gaan bespreken. Maar ik kan u wel zeggen, dat het hier over wel zeventig volken gaat, die gewoond heb­ben van Spanje tot bij India. De Israëlieten zouden zeggen: van het verre Oosten tot het verre Westen.

We komen hierbij de voorouders tegen van de oude Grieken, volken die bij de Kaukasus woon­den, rond de Zwarte Zee en op de eilanden in de Middellandse Zee. Arabieren en Egyptenaren, As­syriërs en Babyloniërs.

Allemaal namen die voor Israëlitische oren net zo klonken als voor ons: de Fransen, Duit­sers, Noren, Denen, Russen, Engelsen, Spanjaar­den, Portugezen, en zo tot zeventig toe.

Zo hoor­den de Israëlieten in Genesis 10 voor hen bekende namen en die allemaal herleid tot Noach en zijn drie zonen: Sem, Cham en Jafeth. Of we als mensheid ook allemaal een grote fa­milie vormen en van enen bloede zijn! Je kunt toch ook door bloedtransfusie het bloed van een neger in je aderen krijgen? Je bent allebei mens.

Maar het is nog sterker: We hebben dus ook allemaal een vrome vader gehad. We komen allemaal uit de ark van de vrome Noach en we stammen allemaal van die godvrezende man af.

Maar – en dat is ook een kant aan de volken lijst – daar kun je ook aan zien dat alle onge­loof op aarde een gevolg is van afval, nieuwe af­val in de geslachten die uit dat mini-kerkje in de ark zijn voortgekomen.

Want ik zei al: die vier echtparen zijn weer uitgegroeid tot vele volken. En die mensen werden knap. Reken maar dat ze lang voor Abraham hun weetje heus ook al wisten en dat ze prachtige dingen konden maken. De archeologen hebben in het Nabije Oosten de mooiste sieraden opgegraven. Prachtige kettingen en oorhangers. Onze meisjes mochten willen dat ze er een had­den. Als je ooit in Parijs of Londen komt, moet je ze maar eens gaan bekijken in het Louvre of het Brits Museum. Dan kijk je je ogen uit op sieraden van duizend jaar voor Abraham.

Je had toen ook al knappe sterrenkundigen en wiskundigen. De omtrek van de aarde kenden ze toen al vrij nauwkeurig. De handel werkte toen al net als nu ook met facturen en inventarislijsten. De karavanen vervoerden net als onze vrachtwagens hun waren over duizenden kilometers.

Maar o, wat is het nageslacht van dat mini-kerkje uit de ark op den duur verwereldlijkt! Het is met geen pen te beschrijven. De mensen van na de zondvloed gingen al sprekender lijken op de ver­dronken mensheid van voor de zondvloed. Er bleef natuurlijk nog wel wat hangen aan kennis van de God van Adam en Eva en van Noach, maar men zonk toch massaal hoe langer hoe dieper weg in ongeloof en bijgeloof.

Men heeft bijvoorbeeld amuletten opgegraven die moeders ’s morgens uit angst voor demonen hun kinderen omhingen als ze naar school gingen. ‘Kom eens hier, mama moet je amuletje nog omhangen!’ Het is ontroerend dat zo’n begaafd volk als de Babyloniërs niets durfde te ondernemen als er niet eerst een waarzegger of leverkijker aan te pas gekomen was.

Oer, de stad waar Abraham vandaan kwam, was een centrum van maan-verering. Daar lagen mensen ’s avonds eerbiedig op hun knieën voor de maan. Ik zou u uit een boek opgegraven gebeden tot de maan kunnen voorlezen. Kortom, de hele mensheid was weer vervallen tot afval van de le­vende God en diende allerlei afgoden.

Zo daalde er weer een inktzwarte nacht van on­kunde, bijgeloof en dwaasheid over de nakome­lingen van Sem, Cham en Jafeth. Ja, ook over die van Sem. Zelfs over het gezin waar Abraham uit­komt! Later zal Jozua de Israëlieten daar aan her­inneren: Terach, de vader van Abram en Nahor, diende aan de overkant van de Eufraat andere go­den. U kunt het lezen in Joz. 24:2. Dus zelfs Abrahams familie was verheidenst.

De mensen gingen net als nu vooral prat op hun eigen kracht. Wij, Assyriërs! Wij, Babyloni­ërs! Een en al kracht- en macht vergoddelijking. Dat begon al in dat oude Babel, waar ze wel eens een toren zouden bouwen, die tot in de hemel reikte. Een toren en een stad. Sindsdien is Babylon tot in het boek Openbaring de aanduiding voor alle Godvijandige en Christusvijandige  macht. Als ik op tv de wolkenkrabbers in de wereldsteden zie, dan denk ik wel eens: moderne torens van Babel! Wat een trots zit daarachter.

Maar u weet hoe de Here God toen aan de macht van dat eerste Babel in een handomdraai een eind gemaakt heeft. Hij verwarde hun taal en opeens verstonden ze elkaar niet meer. En u weet ook wat de Here Jezus eens zei: ‘Wat hoog is voor de mensen, is een gruwel voor God!’ Daar kun je de hele Bij­bel in samenvatten (Luc. 16:15).

Dit eerst naar aanleiding van de volkenlijst in Genesis 10 en 11a. Ik begon met de vraag: wat is er na de zondvloed van dat gespaarde mini-kerkje in de ark gewor­den? Wat laat de volkenlijst ons zien? Antwoord: een afgodische, anti-Goddelijke volkerenwereld.

 En wat leren wij daar nu uit? Ik wees u al het een en ander aan. Dat we als mensheid één grote familie vormen van volken die allemaal van een vrome vader afstammen. En dat die hele familie wéér bij God vandaan gelopen was. Het werden allemaal kerkverlaters.

En vóór de zondvloed had God al spijt, berouw en Goddelijk verdriet dat Hij ooit mensen gemaakt had. (Genesis 6:5). Maar nu had Hij ze zo zwaar gestraft en daar liepen ze toch weer bij Hem vandaan!!

Dit is de historische achtergrond van Abrahams roeping. Tegen deze zwarte achter­grond en in die afvallige wereld moeten we nu Abram zien lopen met zijn Sarai. Een kinderloos echtpaar. Een man uit een afgodisch gezin waar vader misschien ook de maan aanbad. Maar nu komen we bij punt 2 en zien we boven die die afvallige en God vergeten we­reld:

Een barmhartig God

Dat zie je ook pas scherp als je de geschiedenis van Abraham niet losmaakt van Noach en de volken lijst. Hoe lang zou het geduurd hebben voordat er uit die acht overlevenden na de zondvloed weer zeventig volken voortgekomen waren?

Ik hoorde eens dat het aantal Molukkers in ons land 30 jaar na hun immigratie was verdubbeld. Als de mensheid zich toen ook elke 30 jaar verdub­belde, dan waren er na 30 jaar pas 16 mensen en na 60 jaar pas 32 en na 90 jaar pas 64 en na 120 jaar pas 128, maar na 800 jaar was dat al een mil­jard. En zo groot zullen al die volken op de volken lijst nu ook weer niet geweest zijn. Er staan ook stads- en eilandvolkeren bij.

Waarmee ik maar zeggen wou, dat er tussen Noach en Abraham wel geen duizenden jaren hoeven te liggen, maar wel honderden jaren. Eeuwen en eeuwen moeten er verlopen zijn tussen Noach en Abraham. Alle kennis en kunde was door de zondvloed vernietigd! De hele beschaving moest weer van de grond af opgebouwd worden! En wie weet hoe hoog de voorzondvloedwereld al beschaafd was.

De Bijbel vertelt de geschiedenis op de eerste twaalf bladzij­den dus met hele grote stappen. Tussen Adam en Noach moeten gezien de leeftijden vele eeuwen verlopen zijn. Die vertelt hij op maar 5 bladzijden. Tussen Noach en Abraham moeten wel weer honderden jaren verlopen zijn en die vat de Bijbel samen op amper drie bladzijden. Al is het ongetwijfeld allemaal historie, geschiedenis, feitenrelaas. Maar de Schrift háást zich gewoon op 10 bladzijden van Adam naar Abraham! In zekere zin begint de Bijbel bij Abraham

Maar als je daarop let, krijg je nog meer oog voor Gods liefde en barmhartigheid en voor de wereldhistorische betekenis van Abrahams roe­ping. Met Abrahams roeping sluit God een tijdperk van vele eeuwen af en luidt Hij een heel nieuw tijdperk in de wereldgeschiedenis in. Het Abrahamitische tijdperk waarin wij nu le­ven. De periode van Israël en de christenheid. Als Abraham zo rond 1700 voor Christus leefde, dan duurt dit tijdperk nu al zo’n 3700 jaar.

 Maar nu nog even over die eeuwen tus­sen Noach en Abraham. Noach moest de ark bou­wen toen de hele wereld verheidenst was. Daarover ontlaadde zich toen Gods toorn, zeker. Maar staan we er wel eens bij stil dat God in die zondvloed de mensheid ook genade bewees?

Stel u maar eens voor dat Hij die zondvloed niet gezonden had? Dan was dat minikerkje van Noach op den duur vast ook in het heidendom omge­komen, ook in ongeloof gestikt. Maar nu, eeuwen na de zondvloed, toen Abraham leefde, dreigde dat weer te gebeuren: alle geloof en vroomheid op aarde was bezig opnieuw te stikken in een nieuw heidendom.

En toen? Zei God toen: nou, kóm er dan in om, als je dat per se wilt? Nee, toen heeft God zich over die goddeloze volkerenwereld ontférmd! Hij had erover getoornd en zelfs spijt gehad dat Hij ooit mensen gemaakt had, maar tegelijkertijd heeft ook gedacht: Ach, die arme dwaze mensen! Straks heerst op aarde alleen nog de nacht van onkunde en de dood van het duivelsrijk. En toen heeft God een nieuw plan bedacht om de wereld te redden.

Let daar goed op: om die wereld te redden! Niet alleen de persoon van Abraham en zijn vrouw Sara, maar toen had Hij ook al u en mij op het oog. Al moeten we ons eigen persoontje hier­bij vooral niet in het middelpunt plaatsen, want God had toen opnieuw volkeren op het oog. Euro­peanen en Aziaten. Egypte en Noord Afrika, daar is ook al heel wat christendom geweest. Augustinus werkte in Noord-Afrika.

Naar die wereld keek God zo’n 3700 jaar gele­den, toen Hij Abraham uit Ur der Chaldeeën riep. Toen had Hij al vredelievende bedoelingen met onze verre voorouders en zo met u en mij, samen met miljoenen medechriste­nen. Alzo lief heeft God de wéreld gehad.

Wat een Goddelijke barmhartigheid en liefde! Feitelijk geldt van alle gelo­vigen van alle tijden wat de Here door Jesaja zei: ‘Ik ben gevonden door hen, die naar Mij niet vroegen, Ik ben gevon­den door hen die Mij niet zochten’ (Jes. 65:1). Of zoals Johannes het schreef: ‘Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon gezonden heeft als een verzoening voor onze zonden,’ 1 Joh. 4:10.

De komst van Jezus Christus in de wereld, daar stuurde God bij Abrahams roeping al aan. Abraham, een nakomeling van Sem! Wat herkennen we hierbij meteen ook weer de stijl die Gods mensenreddingswerk altijd al heeft ge­kenmerkt. Namelijk dat Hij de eer altijd voor zichzelf opeiste en nooit voor de mens.

Want dan loopt daar tussen Ur en Kanaän een kinderloos echtpaar. Abram en Sarai. Twee mensen op leeftijd. Hij al 75, zij al 65, dan krijg je geen kinderen meer.

Toch gaat God uit dit echtpaar God een apart volk maken. Maar dan ook werkelijk zoals ik het nu zeg: maken. Hij wachtte er immers nog mee tot hij al 100 en zij 90 jaar was. Israël is dus voluit een creatie van God de Almachtige. Dat zong het toch ook met Psalm 100: ‘Hij heeft ons gemaakt en Hem beho­ren wij toe.’

Aan het begin van dit nieuwe tijdperk in de kerk­geschiedenis staat geen groot en mach­tig volk. maar een kinderloze herdersvorst. Wel rijk, maar toch een Jan-zonder-land. Als vreemdeling uiterst kwetsbaar. Ze pakten hem zomaar zijn vrouw af, waaruit dat beloofde volk geboren zou moeten worden. Maar achter hen staat God de Almachtige en de Barmhartige, de Vader van onze Here Jezus Christus, die zijn mensheid niet aan haar dwaas­heid wilde overlaten!

3. Een gezegend aardrijk

Zoals we weten is Abraham inderdaad uitgegroeid tot een groot volk. Waartoe nu ook wij en talloze niet-Joodse gelovigen mogen behoren. Want die zijn door het geloof kinderen van Abraham (Rom. 4). Maar dit was nog niet Gods eindstation toen Hij Abraham riep. Hij beloofde hem ook: ‘en met u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden’ (Gen. 12:3).

Ze­ventien eeuwen eerder dan de herders na Jezus’ geboorte mocht Abraham al uit Gods eigen mond horen over ‘Vrede op aarde’. Dat was Gods plan. Ik maak van Abraham een volk. Uit dat volk zal Ik de de Messias of Verlosser geboren doen wor­den. En door  die Christus zal Ik alle volken op aarde ze­genen die in Hem zullen geloven.

Zegenen! Niet verdoemen, niet verdrinken, niet vervloeken. Zegenen! Dat wil God het liefst: ‘God wil dat alle mensen worden gered en de waarheid leren kennen’ (I Tim. 2:4). Maar helaas, helaas, dat willen veel mensen zelf niet. Vreselijk! Maar wij hebben het nu over wat God wil en wat Hij Abraham al bekend maakte.

‘Ik zal zegenen wie u zegent en wie u ver­vloekt zal ik vervloeken,’ vs. 2. Dat ondervond de farao toen hij aan Abrahams vrouw kwam, uit wie dat volk en de Messias geboren zou worden. Wat heeft die zijn vingers aan haar gebrand. En die belofte heeft God ook aan Abrahams nageslacht vervuld. Israël heeft Gods verbond vaak gebroken, maar Hij heeft het nooit geheel verworpen, maar het bewaard tot Christus kwam.

En toen zong Zacharias weer van de eed die God aan Abraham deed. En toen zong de oude Simeon: ‘Een licht, zo groot, zo schoon, gedaald van ’s hemels troon, straalt volk bij volk in de ogen’. Want toen kwam de volkeren wereld weer in zicht. (Luc. 2:32).

En toen Paulus brieven schreef aan christenen in Rome en in Galatië (Klein-Azië), toen noemde hij die christenen, die geen spatje Jodenbloed in hun aderen hadden, toch ‘kinderen van Abraham’ (Rom. 4:7v, Gal. 3:8, 29). Daar zien we nog eens hoe wereldwijd Gods belofte aan Abraham was en hoe wereldwijd Gods mensenliefde.

En daar zitten wij nu vanmorgen, rond de Bijbel! Europe­anen. Nakomelingen van Jafeth. Maar met onze grootste schatten – de Here Jezus, Gods Woord en ons geloof – ‘wonen we in Sems tenten’ (zoals Noach profeteerde) en zingen we: ‘Geprezen zij de HERE, de God van Sem’, die ook naar ons omzag toen Hij Abraham riep.

En nog staan er grote be­loften aan Abraham onvervuld open. Volgens Paulus zou Abraham met zijn volk ‘de wereld in bezit krijgen’ (Rom. 4:13) Niet één klein landje aan de Middellandse Zee, maar de hele vernieuwde aarde, het nieuwe paradijs ‘Zalig zijn de zacht­moedigen’, zei de Here Jezus, ‘want zij zullen de aarde bezitten’ (Mat. 5:5).

Zo zijn we vanmorgen van de ondergang van de eerste wereld en via de volkenlijst in Genesis 10 en de geloofsafval van de tweede wereld bij het visioen gekomen van de nieuwe wereld, de geze­gende aarde in Openba­ring 21v. Gezegende volken in Abrahams grote Zoon, onze Here Jezus Christus. Of, zoals Hij het zelf zei, en daarmee kan ik de hele preek samenvatten:

Zo lief heeft God de wereld gehad dat Hij
zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat
een ieder die in Hem gelooft niet verloren gaat,
maar eeuwig leven heeft.                                                 

Amen