Genesis 8:22

Lezen:  Genesis 6:5-22
Zingen: Psalm 65:5,6 – Psalm 67:3  – Psalm 136:1,2,3,12,13 – Psalm 145:5

Geliefde gemeente van onze Here Jezus Christus.

Twintig soorten kaas en worst in de winkels. Afgeladen supermarkten boordevol levensmidde­len. Stampvolle kledingmagazijnen. Iedereen kasten vol kleren. Zoveel broeken, zoveel truien, zoveel schoenen. Groenten en aardappels in over­vloed. Brood in soorten, zoveel u maar lust. Va­kantieweken en vakantiegeld. Een vijfdaagse werkweek van maar 36 uur. Gemeente, wie ver­wondert zich daar nog over?

Nee, niet als je alleen let op de economische situatie in ons land en werelddeel, maar vooral als je daarbij de schrikwekkende ontkerkelijking van ons land betrekt. Mensen verlaten bij duizenden de kerken. Met de doop op hun voorhoofd als het bewijs van Gods liefde voor hen, maar dat zegt hen niets. ‘God? Geloof jij dan nog dat er een God be­staat?’ Zij redden het wel zonder God. We hebben het in dit land toch goed?

Laten we dit in gedachten hou­den wanneer we in deze dienst eerst wat gaan le­zen in het relaas van de zondvloed. Om daarna God te danken voor de oogst van 2019 en de enorme voedselvoorraden waarmee wij in Europa dankzij Gods goedheid de winter mogen ingaan.

Ja, die voor-zondvloedwereld! Geld, geweld en seks, dat waren de drie din­gen waar die wereld vooral om draaide. God en zijn Woord straal nege­ren. Spotten met de gelovi­gen. Groeiende genot- en vermaakzucht. Machts­verheerlijking en kracht­vergoddelijking. Kortom, een mensheid waarvan God zei: Wat heb ik er spijt van dat ik die gemaakt heb! Van de dieren had Hij geen spijt, maar van ons, mensen, lezen wel: ‘Het berouwde de Here dat Hij de mens op aarde gemaakt had en Hij voelde zich door hen diep gekwetst’. Oude verta­ling.: ‘Het smartte Hem aan zijn hart’.

Kijkt u daarvan op? Dat God spijt van iets kan heb­ben en Goddelijke smart kan voelen? Ja­zeker, dat staat letterlijk in Gen. 6:5. Laten we dat alsjeblieft eerbiedig la­ten staan en het niet wegtheologiseren, zodat er komt te staan dat God eigenlijk, eigenlijk geen spijt en verdriet kan heb­ben. Wij dienen geen theologische denkproducten, maar de levende God en Vader van onze Heer Je­zus Christus die wij mensen wel degelijk Godde­lijk verdriet kun­nen doen, zodat Hij lang geleden van ons dacht: Wat heb Ik er spijt van dat Ik die gemaakt heb! Anders gezegd: Wat ben Ik begon­nen met mensen te scheppen?

Zijn prachtige wereld van de eerste week nu bevolkt door een verdorven mens­dom, boordevol geweld en onrecht. En dáarom, om dat onrecht en geweld, die machtswellust, die vrouwenverdruk­king, die geest van Lamech met zijn twee vrou­wen, z’n zwaard en z’n grote mond, díe zonde deed Hem tenslotte het ontzet­tende besluit nemen: Ik ga een eind maken aan het leven van alle men­sen () Ik ga hen vernietigen en de aarde erbij’ (Gen. 6:12v). Op één vrome man en zijn gezin na. Noach. Zo woedend, zo gekrenkt, zo zie­dend was onze almachtige Schepper. Omdat prak­tisch alle mensen naar de partij van Gods aartsvij­and, de duivel, waren overgelopen.

Vergelijk die oude wereld nu eens met onze moderne wereld die op het laatste oordeel afste­vent. De Here Jezus profeteerde al hoe die eruit zou zien. ‘Zoals het was in de dagen van Noach, zo zal het zijn wanneer de Mensenzoon komt (Mat. 24:37v). Nou, dat zien we toch dage­lijks om ons heen?

Als de Here Jezus deze week terug zou ko­men, dan verraste Hij toch een mensheid die als twee druppels water op de voorzondvloed-wereld lijkt en inderdaad alleen aan eten, drinken en amu­sement denkt? Terwijl er nu al 2000 jaar verkon­digd wordt: ‘Jezus komt! Er volgt nog een tweede wereldoordeel, niet door water, maar door vuur!’ Daar halen massa’s mensen al of niet lachend de schouders toch voor op? Zelfs theologen beweren dat je dit niet letterlijk, maar zinnebeeldig moet opvatten. Je ‘ontmoet’ Jezus in je arme naaste, zeggen die.

Ja, er hangt boven onze wereld een donkere wolk die al zwarter en zwarter wordt: die van het laatste oordeel. Maar nog altijd barst die bui niet los. Net als voor de zondvloed. De Heer wachtte toen nog 120 jaar of de mensheid zich nog beke­ren zou. Petrus schrijft daarover, over Gods ge­duldige wachten terwijl Noach de ark bouwde (1 Petrus 3:20).         

Ergens groeide dat grote schip. Een preek op zichzelf. Stel u voor: ergens in een dal in Oosten­rijk bouwt iemand een zeeschip. Alle bussen met vakantiegangers zouden naar dat dal rijden om foto’s en films te maken van die zonderling met zijn zeeschip op het droge. Maar wat zei hij? ‘Dit schip gaat niet naar zee, maar de zee komt naar dit schip! God gaat de wereld oordelen, mensen. Be­keer je van je zonden voor het te laat is.’

En de Heer intussen maar wachten, wachten, wachten. Zo zei Petrus het toch? Ja, wat dacht u? Dat Hij, de Schepper en de bron van alle leven,  het niet vreselijk vond om zoveel mensen, de kroonju­welen van zijn schepping, te verdrinken? Hij gruwt toch van de dood? Daarom wachtte Hij nog 120 jaar voordat het onweer losbarstte.

Maar toen kwam de dag dat de deur van de ark gesloten werd en het water kwam. Wat zich toen heeft afgespeeld, laat zich alleen vermoeden. Wat dacht u dat er zou gebeuren als een vloed­golf van 30 meter vanuit de Noordzee onze duinen zou wegspoelen? Zo’n tsunami zou Haarlem, Lei­den en Den Haag met hun torenflats wegspoelen, met het zand van de Veluwe erbij. Wat moet de zond­vloed de wereldkaart ingrijpend veranderd heb­ben.

Hoeveel mensen, misschien wel miljoe­nen, zijn er toen omgekomen? Wat zullen wanho­pige mensenmoeders en dierenmoeders hun kin­deren omhooggestoken hebben voor het al maar rijzende water. (In de Gustave Doré Bijbel staan een paar aangrijpende tekeningen).

Ja, zo kan Gods toorn branden als zijn Godde­lijke ge­duld eindelijk uitgeput een mens­heid treft die Hem tot het uiterste heeft getart en getreiterd. ‘Wat ben ik begonnen met mensen te scheppen?’ En sinds­dien is er echt geen andere God gekomen.

Weet u dat niemand zo vaak en zo ernstig voor het laatste oor­deel heeft gewaarschuwd als de Here Jezus? Ronduit en in gelijkenissen. Wat zal er dan weer wanhopig geroepen worden: ‘Wat ben ik hartstikke gek geweest dat ik de goede God heb laten praten en zijn lieve Zoon heb veracht, die Hij nog wel had gezonden om ons voor eeuwig te redden. En die heb ík veracht! Ja, dwaas die ik ben, ik heb Hem afgewezen! Ik liet zijn Boek dicht. Ik bleef op bed liggen als het kerktijd was. Ik staarde me blind op de grote troeven van de satan: geld en genot. En nu is het te  laat, voor eeuwig te laat!’

Laten we het allemaal maar goed onthouden: God is groot van geduld, maar niet eindeloos. En zeker, God is liefde. Maar een christenheid die massaal de kerk uitloopt, bij zijn Woord en Geest van­daan, die zal als zij zich niet bijtijds bekeert, de verbondswraak van de almachtige God ondervinden. Nogmaals, niemand heeft daar ooit zo vaak en ernstig voor ge­waarschuwd als onze hoogste profeet en leraar Je­zus Christus.

En toch verkondigt het ontstellende relaas van de zondvloed niet alleen Gods toorn, maar hoe vreemd het misschien ook klinkt, nog meer Gods genade, zijn begeerte om het mensdom te redden.

Kijkt u maar. Na een jaar en tien dagen stap­pen Noach en zijn gezin met alle gespaarde dieren uit de ark op een drooggevallen stuk aarde. Diep ademhalend in de frisse buitenlucht. De geredde mensen- en die­renwereld! Het eerste wat we dan van hen lezen is een kerkdienst. Dat kon weer.

Het zondvloedwater had twee dingen tegelijk gedaan, schrijft Petrus in zijn brief. Voor het ver­dorven, onbekeerlijke mensdom was het oor­deelswater geweest. Maar voor dat minikerkje van acht mensen was het reddingswater geweest dat de ark had gedragen en de aarde had schoon ge­spoeld, zodat Noach en de zijnen bewaard werden voor de verstikkingsdood in het heidendom. Zón­der de zondvloed zou dat minikerkje menselijker­wijs gesproken op den duur ook meegezogen zijn in de algemene afval.

Ziet u nu in deze geschiedenis ook Gods genade? Hoeveel smart en spijt het mens­dom Hem ook bezorgd had, toch hield Hij vast aan zijn oude plan: Ik wil en zal met ge­lukkige mensen samenwonen in een nieuw para­dijs. En ik zal voor Iemand zorgen die uit Eva zal voortkomen en de duivel verslaan zal (Gen. 3:15). De moederbelofte van alle beloften! Zonder zond­vloed zou dat plan mislukt zijn en was er geen kerk meer overgebleven. Door de zondvloed heeft God dat genadig voorkomen.

Daaraan zien we, behalve Gods genade, ook Gods trouw! Want toen beloofde Hij:

Nooit weer zal Ik alles wat leeft doden, zoals Ik nu heb gedaan. Zo­lang de aarde bestaat, zal er een tijd zijn om te zaaien en een tijd om te oogsten, zal er koude zijn en hitte, zomer en winter, dag en nacht – nooit komt daar een einde aan’ (Gen. 8:22).

Hoeveel duizend jaar is het nu al geleden dat God dit be­loofde en ook in het afgelopen jaar heeft Hij er zich weer trouw aan gehouden. Er werd gezaaid op de uitgestrekte Canadese en Ameri­kaanse graanvelden, waar veel van ons brood van­daan komt. En daar werd ook volop ge­oogst. De combi­nes haalden het gouden graan in hoog tempo bin­nen. Schepen brachten het over de Atlantische Oce­aan naar Antwerpen, Rotterdam en Hamburg, zodat overal in de West-Europese steden brood in overvloed te koop was.

Ook in ons land werden overvloedig nieuwe aardappels, groenten en fruit geoogst. Neem nou straks eens één zo’n mooie appel in je hand en laat die nu ‘s even de vertegenwoordiger zijn van de hele wereldoogst van 2015. De aardappeloogst en de graanoogst, de maïsoogst, de rijstoogst en de druivenoogst. Wacht nog even voordat je hem schilt. Denk ook eens even aan de boom waaraan hij is gegroeid.

In januari en februari stond die appelboom (misschien ergens in de Betuwe) in de ijzige vrieskou en als een sprookjesboom in de schitte­rende rijp. Maar in maart en april liet God weer zoele winden waaien over het kille West-Eu­ropa en onze boom botte uit. De hemelse kunste­naar zette hem in een betoverende bloesem en onze ap­pelboom zette vrucht. Want Gods zon be­scheen hem en Gods regen begoot hem en God gaf de grond groeikracht, kortom God hield zijn belofte van na de zondvloed. ‘Voortaan zullen al de dagen van de aarde zaaitijd en oogsttijd (-) niet ophouden!’

Wat deed Hij dit in 2019 royaal voor alle Nederlanders, gelovig of niet. Vandaar die twintig soorten kaas en worst in de winkels en die afgela­den supermarkten en die kasten vol kleren en die koelkasten vol heerlijke groenten en fruit. Houd die mooie appel nog even in uw hand en voel hem als een tastbaar bewijs van Gods trouw aan zijn belofte: Nooit meer een zondvloed!

Maar laten we in dit alles behalve Gods genade en trouw, ook Gods geduld opmerken, waardoor Hij zijn ge­krenktheid en versmade goedheid nog altijd beheerst.

Want ik begon de preek met de kérkverlaring in ons land en werelddeel. U hebt ze deze zomer toch ook bij duizen­den zien lopen en kopen en ge­nieten? Zag u ze zon­nen aan de Europese stran­den, al die mensen die in Gods zon lagen, maar Hem straal negeerden? ‘God? Geloof jij dan nog in een God? Als Hij echt bestaat, waarom zorgt Hij dan niet dat…’Hebt u ze gezien in de res­tau­rants en in de kanti­ne bij u op de zaak, met het beste van Gods aarde voor zich? Zag u hoe ze  als honden op dat kostelijke voedsel aan­vielen, zon­der één ‘dank u wel’ voor de goede Schepper en Schenker van dit al­les?

Intussen staat het nu al 2000 jaar in de Bij­bel: ‘Want toorn van God openbaart zich van de hemel over alle godde­loosheid en ongerechtigheid van mensen die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden’ (Rom. 1:18).

Kijk dan nog eens even naar die appel. Een tast­baar bewijs van Gods weergaloze trouw, genade en geduld. Want ook dit jaar werd het evangelie van Gods genade in ons land en werelddeel nog steeds verkondigd. De zon scheen over de stran­den en campings vol gedoopte vakantiegangers, die niet eens weten wat hun doop betekent. Er was ook weer een druivenoogst voor de wijn die het hart verheugt.

Allemaal omdat de Almachtige het Laatste Oordeel nog geduldig uitstelt – net als voor de zondvloed. Want Hij is niet uit op de dood van de goddeloze, maar op zijn bekering en leven. Wat ver­draagt Hij onbegrijpelijk veel.

Hebben wij dan vandaag niet alle reden voor heilige verwonde­ring en ootmoedige dank? Voor ons brood, onze kleren, de vrede in ons land, onze kerkdiensten in burgerlijke vrijheid. Zijn wij dankbaar dat onze jonge mannen en jongens ook dit jaar gewoon bij hun meisje, moe­der, vrouw en kinderen waren en niet ergens onder huilende granaten in een bomtrechter lagen, met dode kameraden om hen heen? Heb je de soldatenkerkhoven in Limburg, Vlaanderen en Normandië wel eens gezien? Al die jongens en mannen hebben dat voorrecht van jullie niet gekend.

En jullie, vrouwen en meisjes,  zijn jullie dankbaar voor de weelde waarin je je kunt kleden? Niet de kou en niet de sei­zoenen, maar de mode is je norm. Vind je dat je daar recht op hebt of zijn jullie daar bewust dankbaar voor?

Moeders, zijn jullie dankbaar dat je nog nooit te­gen je kinderen hoefde te zeggen: ‘Ach, kind, mamma heeft geen eten voor je. Ik zou niet weten waar ik het van­daan moet halen’. Dat is bij miljoenen moeders wel anders.

En jullie, jongens en meisjes, zijn jullie dankbaar voor je boter­ham in de pauze, je prach­tige schoolboeken, je fijne fiets, je sportkleding, je warme dekbed, je vele studiemogelijkheden? Bid­den jullie daarvoor straks dankbaar mee?

Tenslotte Gods allergrootste weldaad: dat we Hem mogen kennen als de Vader van onze Here Jezus Christus, door de Bijbel, het grote Boek van zijn Geest, het document van Gods genade­ver­bond. Dat Boek hield ons vanmorgen voor: Pas op, je leeft tussen zondvloed en zondvuur, tussen het eerste en het laatste oor­deel. Hoe dieper je dat beseft, hoe hartelijker je God lo­oft en dankt voor de onmetelijke rijkdom van zijn ge­nade en geduld.

Hoe is het mogelijk: zulke volle winkels in 2019!

AMEN