1 Thessalonians 5:1-11

Lezen: 1 Tess. 5:1-11
Zingen: Psalm 50:10; 98:1-4; 145:1

Geliefde gemeente van onze Here Jezus Christus,

Hoe meer een gemeente wordt verdrukt, hoe meer ze verlangt naar de wederkomst van haar Heer. Dat kunt u dui­delijk zien aan de gemeente van Tessalonica. Daar hadden ze het Woord, zoals Paulus schrijft, ‘onder zware verdruk­king’ aange­nomen en daar verlangden ze ook intens naar de paroesie van de Here Jezus Christus. Zelfs zo in­tens dat ze zwaar verontrust waren toen sommige broeders en zus­ters stierven. Zou Jezus nu voor hen te laat komen?

Op die vraag geeft Paulus antwoord in 1 Tess. 4:13-18, het stukje dat vlak aan onze tekst vooraf gaat. ‘U gelooft toch zeker dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt? Welnu, in zijn opwekking ligt de onze besloten. Eens als de bazuin zal klin­ken en Jezus uit de hemel zal afdalen voor zijn hoog be­zoek aan deze wereld, zullen eerst onze lieve doden worden opgewekt en dan gaan we Hem met zijn allen inhalen. En zó zullen we altijd met de Here wezen. Daar kun je elkaar mee troosten.

Maar wannéér zal dat wezen? Wannéér zal die ba­zuin klinken en wanneer gaan we de Koning in­halen? Over deze vragen – en wat daarmee in ver­band staat – handelt Paulus vervolgens in ons Schriftdeel voor vanmorgen. Hij bindt ons daarin drie dingen op het hart:

  1. De Heer zal komen als een dief in de nacht.
  2. Maar jullie zijn kinderen van de dag.
  3. Waakt dan ook als kinderen van het licht.
  1. De Heer zal komen als een dief in de nacht

Natuurlijk wil Paulus best nog wat over hun vraag naar het ‘wanneer?’ schrijven, maar eigen­lijk wisten ze dat al heel  goed. Want de apostel had wel­iswaar slechts een paar weken rustig kun­nen werken in Tessalonica, maar hij had zich daarin niet beperkt tot opper­vlakkige preekjes. Hij had die Griekse Joden en heidenen niet alleen voorgehouden, dat de Here Jezus de Redder van de we­reld is, maar ook de Rechter van de wereld is. Paulus heeft die mensen toen meteen al op het Laatste Oordeel gewezen en hen daarvoor gewaar­schuwd. Om hun levenswil. Vandaar dat hij hier in vers 1 en 2 kan schrijven: ‘Eigenlijk hebben jullie over deze dingen geen brief van me nodig:

Maar over de tijden en gelegenheden, broe­ders, is het niet nodig, dat u geschreven wordt: immers, u weet zelf zeer goed, dat de Dag des Heren zó komt: als een dief in de nacht.

Je zou misschien ook kunnen vertalen: ‘Maar over het hoe­lang en het wanneer broeders, hebt u geen brief nodig.’ Voor ‘tijden’ gebruikt Paulus hier namelijk het u ook bekende Griekse woord ‘chro­nos’ (denkt u maar aan een chronische dat is een langdurige ziekte). En voor ‘gelegenheid’ gebruikt hij een woord dat meer doelt op een bepaald tijd­stip dan een tijdperk.

‘Maar over de chronoi, de tijden, de perioden, en de geldeenheden, de tijdstippen’ hoef ik u niet te schrijven. Met andere woorden over ‘het hoelang nog’ en het ‘wanneer precies’ hoef ik u niets te zeggen. Hij komt in elk geval als een dief in de nacht. Dat had de Here Jezus zelf al tegen zijn dis­cipelen gezegd en Paulus geeft dat hier nog eens aan zijn lezers door.

De grote paroesie, het Koninklijk Bezoek van Jezus Christus aan de wereld zal volkomen on­verwachts plaats vinden. Net als een diefstal. Er is geen dief die u van te voren even schrijft: ‘Draai uw brandkast op slot, want ik kom.’ Dieven bellen niet aan met de beleefde vraag of het dan en dan schikt. Nee, die ko­men onaangekondigd, in het holst van de nacht. Als iedereen slaapt en er niet op rekent. Dan slaan ze hun slag.

Welnu, als men in Tessalonica dan zo graag iets wilde weten over de chronoi, de tijdsperioden, en het tijdstip van Je­zus’ paroesie, dan moet Pau­lus hun het antwoord daarop schuldig blijven. Dat kan ik u niet zeggen, want de Here Jezus zei zelf toen Hij nog op aarde was: ‘Want van die dag en van dat uur weet niemand, ook de engelen in de hemel niet, ook de Zoon niet, alleen de Vader’, Matth. 24:36. Maar onthoud nu maar, dat Hij komt als een dief in de nacht. Vers 3:

Terwijl zij zeggen: het is vrede en rust, over­komt hun als de weeën een zwangere vrouw, een plotseling verderf, en zij zullen niet ontko­men.

Een vrouw-in-verwachting weet ook haar tijdstip niet precies. Zo weet ook niemand precies het uur van de Zoon des mensen. Het zal wel zijn op een moment dat iedereen zich volko­men veilig voelt. ‘Terwijl zij zeggen: het is alles vrede.’ Dat bete­kent niet dat ze dat van de daken zullen pre­ken. ‘Zeggen’ betekent meer dan eens ‘denken’. Geen haar op hun hoofd zal aan die Dag denken. En dan zal hij opeens aan­breken.

U ziet dagelijks voor uw ogen dat Paulus daar gelijk in heeft. De grote massa leeft inderdaad alsof er nooit een eind aan deze wereld komen zal? U hebt het misschien ook wel eens tegen een ongelovige gezegd: ‘Weet u wel, dat het Laatste Oordeel ieder ogenblik kan beginnen? Elke dag kan de laatste zijn. Dan komt Jezus Christus recht spreken.’

    Mis­schien horen ze u dan beleefd aan, maar u merkt dat het geen indruk maakt. Men leeft rus­tig op de oude voet verder. Een Laatste Oordeel is iets middeleeuws. Wie gelooft daar nog aan in het atoomtijdperk? Als de wereld vergaat, zo zegt men, dan vergaat ze door de kernenergie. Niet omdat Jezus Christus terugkomt.

Zelfs aan menige theologische faculteit neemt men Gods Woord op dit punt niet serieus. Daarin hebben Jezus en Paulus zich vergist, beweren ze daar. Paulus verwachtte deze dingen nog bij zijn leven, maar de ge­schiedenis heeft hem in het on­gelijk gesteld. Dus de Bijbelgedeelten over Jezus’ wederkomst kun je beter naar het rijk der fabelen verwijzen.

Trouwens, veel christenen hoor je er ook zel­den of nooit ver spreken. Ook niet als een troost bij het ten hemel schreiende onrecht hier op aarde.

Wat kunnen we dan van humanisten verwach­ten? Die heb­ben een heel ander geloof. ‘Eens, ééns zal het goede in de mens het winnen van het kwaad! Want de mensheid ontwikkelt zich toch in een stijgende lijn. Eens zal het geluk op aarde neerda­len door onze gezamenlijke krachtsinspan­ning. Vooruit, laten we onze economie zo sterk mogelijk maken. En onze maat­schappij zo recht­vaardig mogelijk inrichten. En waar gaan we vol­gend jaar met vakantie heen? Weer naar Italië of nu eens naar Noorwegen?

Zó zullen de meesten leven als de Dag van Je­zus’ paroe­sie aanbreekt. Net als in de dagen van Noach, toen de ark klaar stond en de zondvloed losbrak. Het zal straks net zo gaan als toen: een algemeen opgaan in lekker eten en drinken, uit­gaan, trouwen en wat daarmee in verband staat. Tot op de dag dat Noach in de ark ging.

Laat dat goed tot u doordringen: tot op de dag dat Noach in de ark ging! Als het toen om elf uur ’s morgens begon te regenen, ging het hele lieve leventje tot één minuut voor elf door. Zó zal het ook op de Dag van Jezus’ wederkomst gaan.

‘Terwijl zij zeggen (= denken): Het is vrede en zonder gevaar, zal een spoedig verderf hen over­komen.’ Aan de ene kant van de aarde zal het dag zijn. Miljoenen zullen druk be­zig zijn met hun jacht naar geld en genot. Dan komt Jezus. Aan de andere kant van de aarde zal het avond zijn. Licht­re­clames. Disco’s. Nachtclubs. Tv-programma’s. En weer even verder zal het nacht zijn. Miljoenen slapend. En dan komt Je­zus. Onverwachts.

Opeens zal boven het geluid van auto’s, tele­foons, tv en muziek, de grote bazuin klinken en dan verschijnt daar op de wolken de Man uit Na­zareth, over wie ze altijd hun schouders opgehaald hebben. Dan is Hij daar, de Rechter van de hele aarde. Dan zal Hij eerst hen opwekken die in Hem geloofd hebben en die zullen Hem, samen met de dan nog levenden, gaan inhalen in de lucht. Zoals men oudtijds ook de keizer inhaalde als Hij een paroesie aan een stad bracht.

Daarna zullen ook de overige doden levend worden om samen met de dan nog levende en uit de dood opgewekte mensen te verschijnen voor de Rechter van de hele aarde. Dan zullen ze allen voor Hem staan, de groten en de kleinen (Johan­nes heeft dit in een visioen al zien gebeuren). De groten: de rijken en machtigen, nu alles kwijt, en de kleinen: de armen en minder bedeelden.

En dan zal ‘een plotseling verderf’ hen over­komen. Dat zal wel slaan op hun veroordeling. Op hun plotselinge, pa­nische angst: ‘Hebben wij deze Jezus verworpen? Is Hij dat?’ Dan zouden ze wil­len dat de Alpen op hen vielen en hen voor Hem bedekten, maar dat zal niet gebeuren. Dan zal er geen ontkomen meer aan zijn, net als toen het zondvloedwater onhoudbaar steeds hoger en hoger rees … Vreselijk. ‘Een plotseling verderf’ en ‘zij zullen niet ontkomen.’ Mensen, het staat letterlijk zó in de Bij­bel! Vanuit je bed of je auto kun je in­eens voor Jezus staan!

  • Maar jullie zijn kinderen van de dag

Zo-even zagen we hoe wereldse, ongelovige men­sen bin­nen en buiten de kerk de Dag tegemoet le­ven. Maar de gelovigen staan er gelukkig heel an­ders voor. Dit gaan we nu lezen in vers 4 en 5:

Maar u, broeders, u bent niet in de duisternis, zodat die dag u als een dief overvallen zou; want u bent allen kin­deren van het licht en kin­deren van de dag. Wij behoren niet aan nacht of duisternis toe.

Dat is echt op zijn Hebreeuws gezegd. Als die taal een nauwe verbinding tussen twee dingen wil uit­drukken, ge­bruikt hij vaak het woord ‘kind’. Zo is een gevangene ‘een kind der gevangenis’ en een burger ‘een kind van het Konink­rijk’ en een ster­vende ‘een kind des doods’. En zó duidt de uit­drukking ‘kind van de dag’ of ‘kind van de nacht’ op een nauwe band met dag en nacht. En wat dag en nacht in dit ver­band betekenen is niet moeilijk. Alles wat bij God hoort, wordt vaak aangeduid als ‘licht’. En alles wat bij satan hoort als ‘duisternis’.

Een mens kan in de duisternis leven. Helemaal in de macht van satan. Zoals de heidenen bijv. En die wereld van Rom. 1. Eén grote zondepoel. Waar men niet alleen de band met de levende God, maar daardoor ook die met zijn mede­mens heeft doorgesneden en tot de grootste dwaasheid ver­vallen is. Rom. 1, tweede helft, kijk het maar eens na. Daar staat alles op zijn kop. Daar ziet u een mensheid die zedelijk en godsdienstig in de zwartste duisternis leeft. Zulke mensen noemt Paulus ‘kinderen van de nacht’.

In het volgende vers werkt hij dat nog nader uit; vs. 6v:

Laten we dan ook niet slapen, zoals de ande­ren, maar wakker en nuchter zijn. Want die slapen, slapen ’s nachts en die zich bedrinken zijn des nachts dronken …

Paulus ziet de wereld dus ook als één grote dronkenman boel. De nachtmensen van deze wereld, of de mensen van deze we­reldnacht, slapen of zijn dronken. Dat zijn twee kenmerken van nachtmen­sen. Slapen of dronken zijn. U voelt wel dat Pau­lus nú helemaal in beeldspraak spreekt.

Je kunt je aan de wereld vergapen en onder de indruk ra­ken van haar pracht en praal, je kunt je laten imponeren door haar leefwijze, als je dan maar goed onthoudt dat je naar een dronkenman boel kijkt. Deze wereld leeft in een roes. En in een roes zét je de dingen op de kop en zíe je ze op hun kop. En iemand die slaapt ziet helemaal niks.

Zo leeft de wereld er eigenlijk maar op los, alsof er geen eind aan komt. Alsof de Rechter niet onderweg is. Geen we­reldleider die daarvoor waarschuwt. Allemaal dronken of slapend. Nachtmensen.

Maar, zegt Paulus, daar horen jullie niet bij, Tessaloni­cenzen! En u hier in de kerk ook niet. Jullie zijn allen kinderen van het licht. Nog niet zo lang. Nog maar een paar maanden. Ik doel nu op de gemeente in Tessalonica. Zij leefde vroeger ook in de heidense duisternis, tenminste de niet-Joodse le­den van de gemeente.

Maar toen is er op zekere dag iets groots ge­beurd. Toen kwam Paulus hun stad binnen en die verkondigde dat God vrede met hen wilde teke­nen, op grond van het bloed van Je­zus, de Mes­sias. Maar hij zei er bij: Pas op, mensen, Jezus is één keer gekomen om voor de zonde te sterven, als Hij terugkomt, zal Hij de zonde als Rechter be­straffen. Dus aanvaardt Hem nu als jullie Redder, dan is straks je Rechter je Redder, en je Redder je Rechter.

Dit hadden toen een heleboel Grieken gedaan. Het Woord van God aangenomen. En zo waren ze opgenomen in de grote kerkgemeenschap, Woordgemeenschap, Christengemeenschap, Ver­bondsgemeenschap, Lichtgemeenschap van God. Je zou wat ik nu vertel haast kunnen tekenen.

Stel u dan eens voor: een inktzwarte globe. Met maar één plekje wit: Kanaän. Daar woonde Israël en daar was het Licht van het evangelie be­kend. Maar dan wordt het Pinksteren en binnen enkele tientallen jaren vertoont die zwarte globe overal lichtpunten. Ikonium. Lystra. Tessalonica. Dan zijn daar ook nachtmensen in het licht ge­trokken.

En een tijd later komt er ook in Nederland licht. En het is er nog. Wij zijn er in geboren en getogen. In het licht van het evangelie. Iedereen die de doop in de Naam van de drie-enige God ontvangen heeft, is met dat licht overgoten. Als je het zo bekijkt, wat is hier in Europa dan ontzaglijk veel licht geko­men in de duisternis van deze we­reld.

Onze musea getuigen ervan. Hoeveel schilde­rijen hangen er niet die de wederkomst van Christus uitbeelden? Wat is ons werelddeel niet hoog bevoorrecht boven de bewoners van Afrika en de monniken in Tibet. Wie weet nu niet dat Je­zus Christus terugkomt? Wie heeft er hier nog nooit van een Laatste Oordeel gehoord?

Wij in elk geval wel en het Woord komt van­morgen hier tot ons. Wij zijn kinderen van het licht en kinderen van de Dag. Wij horen niet bij de duisternis van satan. Wij horen bij God en zijn Christus, wij horen bij zijn gemeente en zijn Evangeliewoord. Want we dragen allen de naam op het hoofd van Hem die eens sprak: ‘Ik ben het licht der wereld. Wie Mij volgt zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens heb­ben!’

Daarom mag Hij voor ons niet onverwacht komen.

  • Waakt dan ook als kinderen van het licht

Als wij dan geen nachtmensen, maar licht mensen zijn, dan behoren we twee dingen te doen: 1) waken en nuchter blijven (vs. 6 en 7); 2) de wa­penrusting aantrekken (vs. 8 en 9). Twee waar­schuwingen die ook voor ons broodnodig zijn. Want we zijn nu wel kinderen van het licht en uit de duisternis getrokken, maar die duisternis kan je teruglok­ken, terugzuigen!

Dus allereerst waken en nuchter zijn, vs. 6-9:

Laten wij dan ook niet slapen, zoals de ande­ren, maar wakker en nuchter zijn …

Natuurlijk bedoelt Paulus daar niet mee: leg je handen maar in je schoot, binnen een paar weken is alles toch afgelopen. Nee, nee, niemand weet het tijdstip van Jezus’ komst, dus blijf maar ge­woon aan je werk (in zijn tweede brief komt hij daar op terug). Maar blijf waakzaam. Slaap niet in en word niet als de mensen van deze wereld, want die zijn niet wakker en niet nuchter. Heel hun le­ven bewijst dat ze onder invloed verkeren en niet zien wat er aan de hand is. Dus Tessalonicenzen, be­denk goed wie je bent: kinderen van het licht. Uit de duister­nis van satan getrokken tot het licht van God en zijn rijk. Jul­lie behoren niet meer tot deze dronken wereld.

Dat moet je ook in je leven tonen. Niet dat je daarom moet ophouden met werken. Of met trou­wen. Of met zaken doen. Of met studeren voor een diploma. Probeer maar gerust vooruit te ko­men in deze wereld. Alleen zet je hart er niet op. Doe niet alsof je leven ervan afhangt. Het eeuwige leven? Dat hangt van je geloof in God af. Dat moet alles be­heersen: Gods rijk, Jezus’ komst, Zijn geboden.

Dat is waken en nuchter zijn. Nuchter zijn is eigenlijk iets heel nuchters. Paulus maakt je niet overspannen. Je hoeft niet heel de dag alleen godsdienstige dingen te doen. Je moet uitkijken dat je niet in de roes van de wereld raakt. Een oud tafelgebed luidt: ‘Doch geef dat onze ziele niet aan dit ver­gankelijk leven kleeft!’

Ieder kan dit zelf het best toepassen. Waar kunt u aan kleven in dit vergankelijke leven? Wat brengt u in een roes? Wat doet u God en zijn rijk vergeten? Neem het allemaal erg praktisch. Bent u onvoldaan, omdat u nooit dit of dat in de wereld hebt gezien? Wat geeft het? Straks komt Jezus te­rug en dan hebben we eeuwig de tijd om de ver­nieuwde wereld te bekijken. Zorgen in uw hart voor wat over tien, twintig jaar misschien zal ge­beuren? Hoezo? Weet u zeker, dat de wereld dan nog zo bestaat? Jezus kan komen. Geprikkeld over dit of dat? Gewond door onrecht? Jezus komt en dan komen alle zaken nog eens voor. En dan voor de rechtvaardige Rechter die alles weet en ziet.

Dit over waken en nuchter zijn.

Maar dan is er nog wat, vers 8:

Maar laten wij die de dag toebehoren, nuchter zijn, toege­rust met het harnas van geloof en liefde en met de helm van de hoop der zalig­heid …

Als je deze wapenrusting aantrekt, kun je beter waken, want waken valt niet mee! We zijn van nature (!) even sterk geneigd om te slapen en dronken te zijn als de grote massa. En reken maar dat de satan alles inschakelt wat in deze wereld mooi en makkelijk en begeerlijk en fijn en lekker is om ons in die roes te krijgen. Als jij Jezus en zijn komst nu maar vergeet, dan is het hem best.

Daarom schrijft de apostel: ‘Wapen je daarte­gen! Trek geloof en liefde als een harnas aan. En zet vooral de hoop op de zaligheid als een helm op je hoofd. Dan doen satans vurige pijlen jou niets. Want dan heb jij je bijtijds van goede ver­dedi­gingswapens voorzien. Want een harnas en een helm zijn verdedigings­wapens!

Als de hele wereld om ons heen ons toeroept: ‘Dit, dit is het! Dit is je geluk. Hier moet je wezen. Zorg dat jij er ook van profiteert,’ dan helpt ons ge­loofsharnas. Dan glijden zulke verleidingen langs het harnas van ons geloof af en zeggen we: Nee, ik houd van de Here Jezus en ik verwacht een nieuwe, volmaakte wereld.

En als satan je op de een of andere manier in­fluistert: Kom jô, dompel je ook in het geluk van deze wereld, dan helpt de helm van de hoop op de zaligheid en wordt jouw brein niet zo gauw bene­veld door de zonde. De hoop op de zaligheid houdt je helder en wakker.

Vers 9: want God heeft ons niet gesteld tot toorn, maar tot het verkrijgen van zaligheid door onze Here Jezus Christus, die voor ons gestorven is …

God wil onze ondergang niet, maar ons eeuwige geluk in Nieuw Jeruzalem. Daarom zong een oud versje: ‘Weg wereld, weg schatten, jij kunt niet bevatten hoe rijk ik wel ben; ik heb alles verloren maar Jezus verkoren, wiens eigendom ik ben.’

Nee, het wanneer en het hoelang-nog kennen we niet. We weten alleen dat Hij komt als een dief in de nacht. En voor de ontslapenen heus niet te laat. Hen zal Hij zelfs eerst opwekken en dan zul­len ze volop meedelen in alle schatten en gelukza­ligheden die Hij meebrengt.

Met die zaak was Paulus zijn stuk over de pa­roesie van Jezus Christus in 1 Tess. 4:13 begon­nen. Op die vraag komt hij aan het slot ervan in 1 Tess. 5:11 nog even terug. Niet bang zijn en niet heidens-bedroefd, Jezus Christus heeft door zijn sterven voor ons allemaal de zaligheid verdiend. Of we zijn paroesie nu levend zullen meemaken of voordien ontsla­pen zijn maakt niets uit. Paulus zegt met een aar­dige woordspeling zó: Jezus is voor ons gestorven, opdat wij

of we nu waken of dat we slapen (of we nu le­ven of voor­dien gestorven zijn) samen met Hem zouden leven. Daar­mee kun je elkaar moed in­spreken en kracht geven, maar dat heb je ook zeker al gedaan.

Ik eindig met een paar woorden van onze Heer en Meester zelf, uit zijn grote rede over de laatste dingen in Mark. 13:

Maar van die dag of dat uur is niemand op de hoogte, ook de engelen in de hemel niet, zelfs de Zoon niet, alleen de Vader. Pas op, blijf waakzaam. Je weet niet wanneer het ogenblik komt. Laat in de avond of midden in de nacht, voor dag en dauw of bij het eerste licht. Laat Hij jullie niet slapend vinden als Hij plotseling komt. En wat Ik tegen jullie zeg, zeg Ik tegen iedereen:

Blijf wakker!!.

AMEN.