1 Thessalonians 5:12-15

1 Tessalonicenzen 5:12-15

Geliefde gemeente van onze Here Jezus Christus.

Maranatha, de Here komt! Elk ogen­blik kan God het teken geven, dat deze wereldgeschiedenis is afgelo­pen en dat de hemelse bazuin de toekomende eeuw zal inluiden. Dit schreef Paulus vlak hiervoor, in 1 Tess. 4:13-5:11. De parousie of het hoog bezoek van Jezus Christus aan deze wereld. Wie weet hoe gauw die Dag aanbreekt. Wij leven sinds Pinksteren in de scheme­ring van Christus’ wederkomst.

En hoe doen we dat nu? In een over­spannen ‘Hal­lelujastemming’? Of met de handen alvast over elkaar, zo­als sommigen in Tessalonika deden? Hoe dacht de apostel Paulus zich dat in? Dat kunt u zien in de nuch­tere ver­maningen die hij aan die grote woorden over Jezus’ parousie nog toevoegt.

Ja, nuchtere vermaningen! Paulus rekent er blijk­baar mee, dat de gemeente tot Christus’ wederkomst zal bestaan uit zwakke en zondige mensen. Christenen die soms onderling de vrede niet kunnen bewaren. On­geregelde christenen, kleinmoedigen, zwakken, onge­duldige mensen en soms ook maar al te gauw klaar kwaad met kwaad te vergelden.

Hoe moet dat nu? Dat vertelt Paulus ons in het slot van zijn brief. Ik zal dit niet nader verdelen, maar ge­woon vers voor vers met u doorlezen en be­spreken.

12Wij verzoeken u, broeders, hen, die zich on­der u moeite getroosten, die u leiden in de Here en u terechtwijzen, te erkennen, en hen zeer hoog te schatten in liefde, om hun werk.

Dit spreekt vanzelf. Paulus had net geschreven: ‘Zo dan vertroost (4:18) en ‘ver­maant elkaar’ en ‘bouwt elkaar op’ (5:11). Voor hem is de gemeente geen passieve massa die troosten en vermanen aan de ‘ambtsdragers’ overlaat. Dat mag in een gemeente zo nodig iedereen doen. Ik kom daar nog op terug.

Toch zijn er altijd broeders die haar daarin voor­gaan. Voorgangers. Voorop lopers. Want de gemeente is een kudde met herders. En die herders moeten de weg weten en wijzen. In de apostolische tijd (trouwens ook in Israël) waren het vooral de oud­sten die bij dit leidingge­ven domineerden.

Paulus kende dit werk uit eigen erva­ring. Hij noemt het hier zwaar werk. ‘Moeite getroosten’. Je zou ook mogen lezen: ploeteren. Wie dit werk ook kent en het goed gedaan heeft, weet dat Paulus geen woord te veel zei. Zeker als je het moet doen in een vervolgde ge­meente als die in Tessalonika en talloze voorgangers overal in de wereld, die dit werk onder zware omstan­digheden en soms met levensgevaar moeten doen.

Maar wie het ambtelijke werk niet kent, kan soms in een onheilige beoordeling van zijn voorgangers ver­vallen. Paulus heeft die onhebbelijkheid in zijn tijd ook al ge­signaleerd. Wat dit betreft moeten we de ge­meenten in de apostolische tijd maar niet idealiseren.

‘Wil hij mij vertellen wat ik doen moet? Waarom hebben ‘ze’ niet zus of zo? Hoe komt hij er bij om …’, u kent het wel. Alle moeite, tijd, kracht en gaven die de opzieners voor de gemeente in­zetten, worden dan over het hoofd ge­zien. En van een betrekkelijk geringe fout maakt men ophef. Daar waarschuwt de apostel ons hier voor.

De NBG zegt hier in vs. 12 dat wij de broeders moeten ‘erkennen’, maar er staat eigenlijk: gemeente, u moet ze ‘kennen’. En ‘kennen’ houdt in de taal van de Schrift altijd verband met lief­hebben en loyaliteit bewijzen. Nee, niet omdat de voorgangers zulke be­minnelijke, innemende of markante figuren zijn, maar omdat God hen geroepen heeft tot dit werk. Omdat ze u bij Ko­ning Jezus en zijn volk willen houden. Omdat ze als kleine onderherders ver­lengstukken zijn van de grote Goede Herder, daarom! Als ze hun werk doen ‘in de Heer’ behoren ze daar om erkend en geacht te wor­den. Merkwaardig dat hij daar vlak achter schrijft:

13 Houdt vrede onder elkaar.

Er zijn handschriften die dit verbeterd hebben tot: ‘Houdt vrede met hen. Een alleszins begrijpelijke toe­voeging. En als zodanig ook een opbouwend woord. Houdt vrede met die broeders die u voorgaan in de dienst van God. Maar wat hier in de NBG staat is de beste lezing. Houd vrede onder elkaar!

     Ja. Want een gemeente is nu eenmaal een zeer geva­rieerd gezelschap. We ver­schillen van elkaar in vele opzichten. De een is zus en de ander zo. Je hebt zwak­ken en sterken, moedigen en kleinmoe­digen. Dat was al zo in Tessalonika en dat is bij ons nog net zo. Als we de vrede onder elkaar maar bewaren! Dat is vol­gens de apostel onze chris­tenplicht.

Als we de vrede bewaren, zetten we ons niet af te­gen elkaar. Dan ontstaan er ook geen barsten en scheu­ringen. Helaas zijn die er in ons land de laatste 150 jaar maar al te veel geweest. Smadelijk voor de naam van Christus.

Laten wij Paulus’ vermaning ter harte nemen ‘Houd vrede onder elkaar’. Als het ook maar even kan, houd vrede. Ouder­lingen, dominees, gemeenteleden, dia­kenen, kosters, jeugdclubwerkers, orga­nisten, mu­ziekkenners, Bijbel onderzoekers, kunstminnaars, als­tublieft, houd vrede onder elkaar! Dat hebben we alle­maal nodig, zo’n vermaning. Want een gemeente is wel een kudde schapen, maar sommige schapen willen wel eens eigenzinnig van de kudde afdwalen en eigen wegen gaan. Dan verbreek je de orde van de gemeente. ‘Onge­regelden’, noemt Paulus zulke gelovi­gen. Christenen die op de een of andere manier ‘uit de pas gaan lopen’. Wat moeten we daar nu mee? Laten lo­pen? Dat zou liefdeloos zijn.

14a Wij vermanen u, broeders, wijst de

ongeregelden terecht,

Ongeregelden moeten terechtgewe­zen worden. Door wie? Alleen door de ouderlingen? Natuurlijk, als het zo­ver komt ook door hen. Let wel, als het zover komt. Want Paulus schreef dit niet aan een gemeente die een aantal mannen gehuurd had om haar christelijke roe­ping voor haar uit te oefenen. Paulus schreef al eerder: ‘Zo dan, ver­troost… Vermaant elkaar… Bouwt elkaar op …’ Troosten, ver­manen en elkaar opbouwen is volgens hem roeping van de hele gemeente.

Hier ook. In vs. 12 lazen we: ‘We ver­zoeken u, broeders, hen die u leiden in de Here, hoog te schatten in liefde’. Dat is duidelijk een woord voor de hele ge­meente.

Hier in vs. 14 richt hij zich vast ook tot de hele ge­meente: ‘Wij vermanen u, broeders en zusters, wijst de on­geregelden terecht’. Dus als iemand ziet dat een broeder of zuster een ongeregeld christelijk leven leidt – niet naar de regels van het evangelie – dan is hij als eerste geroepen die broeder of zuster tot de christelijke orde terug te roepen. Natuurlijk in een geest van christelijke zachtmoe­digheid.

In onze tijd kun je bij ‘ongeregelden’ ook denken aan ongedisciplineerde verkeersdeelnemers: voetgan­gers, fietsers en automobilisten die zich niet aan de verkeersregels houden. Christenen onder hen worden hier door de apostel Paulus terechtgewezen.

Naast ongeregelden kunnen we in een christelijke gemeente ook kleinmoedige en zwakke medegelovigen ontmoeten. Ook voor hun welzijn geeft de apostel aanwijzingen.

14bBeurt de kleinmoe­digen op.’

Ook dat behoort in de gemeenten van Christus tot het heer­lijke herdersambt van de ouderlingen, de  die­naren van het Woord en de diakenen. Maar het is evengoed ons aller roeping als christenmannen en christenvrouwen.

Wij leven in de schemering van Christus’ weder­komst. We leven op de Dag van Jezus’ parousie aan. We zijn, zoals we hiervoor lazen al­len ‘kinderen van het licht’ en ‘kinderen van de dag’. Heerlijke, onuit­sprekelijke voorrechten. Maar ach, niet iedereen is daar altijd even vol van. Er zijn ‘klein­moedigen’ in de gemeente. Zoals je die ook ziet bij de zwemlessen in het zwembad. Van die kleine hummels die het water niet in durven. Dan moet je niet forceren. Zo moet je bange christenen liefdevol met woorden van de Here Jezus en met Gods beloften bemoedigen.

Het Zal wel een zaak van christelijke fijngevoelig­heid zijn zulke christenen op te merken. Natuurlijk moeten de ouderlingen en di­akenen ook daarin voorbeelden voor de kudde zijn, maar u ontmoet zo’n kleinmoedige broeder of zuster mis­schien spontaner en directer dan zij. Toe, beur ze eens op. Daarvoor hoeft u toch niet eerst met een formulier en een plechtigheid bevestigd te zijn in een of­ficieel kerkelijk ambt. Kom nou.

Kijk vandaag eens om u heen. Ziet u geen kleinmoe­dige? Misschien is het onze eigen man of vrouw wel, want je hoeft als christen zo ver niet te kij­ken om goed te kunnen doen. God vraagt nooit bizarre dingen. Dus informeer niet of de wijkouderling er al langs geweest is, maar doe wat een Vlaamse dichteres zei: ‘Het is goed in het eigen hert te kijken of ik aan liefdeloze harten één koordeken van liefde zei …’

Even van je fiets stappen. Even op­bellen. Even een kort briefje. Even een goed woord. Daar wordt een gemeente zo lief en warm van.

Waardoor kan een kleinmoedig mens al niet de moed laten zinken? Zijn ze soms van aanleg al bange­lijk en beschroomd? Geconfronteerd met hun zonden durven sommigen nauwelijks te geloven aan de verge­ving van hun zonden. Er zijn mensen die nu eenmaal weinig geestkracht hebben.

14c Komt op voor de zwakken

Ja, want die zijn er ook, zwakken. Zwak in het ge­loof. Maar ook gewoon zwak van lichaam, zwak van krachten. Hoeveel gelovigen hebben niet le­venslang te kampen met een zwakke gezondheid vanwege een zwak lichaam en zwakke zenuwen. Hoe gaan we met hen om? Verwijten we hen dat ze niet voldoende ge­loof bezitten, omdat ze anders niet zo zwak waren? Nee, zo spraken de vrienden van Baan, maar Paulus niet. ‘Komt op voor de zwakken, zoals u ook doet’, zegt hij.

Natuurlijk, zullen vooral de diakenen dit tot hun taak rekenen. Zij zijn zoiets als de componisten van de gemeen­schap. Maar de apostel schrijft er meteen ach­ter: ‘zoals u ook doet’. U, dat is de hele gemeente. Ik zie dat het onder ons ook gebeurt. Laten we daarin toenemen. Op­komen voor de zwakken. Zoals onze Here Jezus toen Hij op aarde was daarvan zo’n heerlijk voorbeeld gegeven heeft. Ik lees nu verder in vers 14:

14d Hebt geduld met allen.

Gemeente, wat is God lankmoedig! Wat heeft Hij de eeuwen door ge­duld geoefend met zijn volk. En wat was de Here Jezus geduldig. En wat moeten wij dat dus tegenover elkaar ook maar zijn: geduldig. De SV zei: ‘Wees lankmoedig tegenover al­len’. Lankmoedig wil zeggen, dat je niet gauw boos wordt. Zoals het bij God ook lang kan duren voordat Hij zijn woede boosheid de vrije loop geeft.

Ook alweer zo’n evangelisch gebod: Wees gedul­dig tegenover allen. Dan raakt een gemeente niet zo gauw opgewon­den. Wat kan het zegenrijk werken als de kerkenraad geduldig is en als de gemeente geduldig is. Geduld is een dochter van de liefde, want de liefde is lankmoedig. Misschien zit er wel iets of iemand u dwars. Heb dan geduld met hem.

Wij hebben allemaal Gods Heilige Geest ontvangen en wat moet Hij geen geduld met ons hebben. Want al ben je nog zo’n trouwe kerkganger en Bijbellezer – we hebben allemaal onze onhebbelijkheden en eigenaar­digheden (om het vriendelijk te zeggen). Wie ons het naast kent, ziet dit het scherpst. best.

Dan zullen ze vast ook om ons wel eens zuchten: ‘Heeft hij het nu nòg niet geleerd? Nu is hij zó oud en nu zegt hij nog zulke nare dingen!’ Dáárom hebben we als christenen in onze om­gang met elkaar geduld no­dig. En grote liefde tot alles wat goed is.

15 Ziet toe, dat niemand kwaad met kwaad vergeldt, maar jaagt te allen tijde het goede na, ten op­zichte van elkaar en ten opzichte van allen.

      O, dat elkaar vergelden en betaald zet­ten! Al komt er maar iemand met een slecht humeur de kamer bin­nen, dan kan hij ook bij ons binnen de kortste keren een onweersstemming kweken.

En o wee als iemand ons kwaad ge­daan heeft. Wat merk je dan dat je een kind van Adam bent. Wat kan je oude Adamsnatuur opeens de kop opsteken en zomaar haat- en wraakgevoelens doen opkomen. ‘Wacht maar, ik krijg hem nog wel. Ik zal hem wel eens …’ Ik zal hem of haar die boze woorden of daden  betaald zetten. Zodat ze het goed voelen. Je kunt per slot niet alles over je kant laten gaan, nietwaar? Ook gelovige chris­tenen staan voor die vergeldingsdrang bloot. ‘Kwaad met kwaad vergelden.’

Kwaad wil ook altijd ander kwaad, nieuw kwaad voortbrengen. Hoe door­breek je die onzalige kettingre­actie? Niet door die neiging te onderdrukken zonde meer. Dat lukt je toch maar even en dan komt ze met alle kracht nog sterker omhoog. Want ze zit diep in een mensenhart. De apostelen wijzen een betere weg: je moet er altijd op uit zijn het goede na te jagen. Zoals een ja­ger achter een stuk wild, zo moeten wij voortdu­rend het goede najagen. Dat is de manier.

Dan jaag je precies in de tegenover­gestelde rich­ting. Want je kunt onmo­gelijk goed en kwaad tegelijk na­jagen. Het is het een of het ander. Je jaagt op het goede of je jaagt op het kwade. Een van beide. Maar jaag toch op het goede, dan overwin je het kwade! Dat zegt Paulus in Rom. 12:21: Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede.

Dan ben je echt een discipel van de Here Jezus, of je nou 8 of 80 bent: als je het kwade overwint door het goede. Dan ben je echt een kind van God, want wat heeft God anders gedaan dan dit? Kwaad door goed overwinnen. Sta daar eens even goed bij stil. Het kwaad in de wereld, de haat van de mensen tegenover God, al dat kwaad over­winnen door het goede: haar Jezus te geven, verge­ving aan te bieden en zijn Geest te ge­ven om het kwade in hun harten te overwinnen.

Kwaad, dat komen we heel de dag te­gen. De kin­deren op school. De jongens en meisjes. De vaders en moeders. De ouderen in het verzorgings­huis. Het kwade. De zin van de duivel. Overal loert het en lokt het en zuigt het. En onze harten? Van nature tot het kwade geneigd. Geneigd mee te doen. Geneigd nieuw kwaad te doen. Geneigd kwaad met ander kwaad be­taald te zetten. Kin­deren in het gezin. Mannen en vrouwen in hun huwelijk. Werknemers op een bedrijf. Gelovigen in één kerk. Ver­keersdeelnemers op een snelweg. Kwaad met kwaad vergelden. Als je dat doet lacht de duivel. Maar als je kwaad met goed vergeldt, dan overwint de Geest van Jezus en dan lachen de en­ge­len.

Nu heb ik mijn tekst bijna bespro­ken. Nog vier woordjes en dan ben ik klaar. Er staat immers niet ‘Vergeldt geen kwaad met kwaad’, maar er staan nog een paar woordjes voor: Ziet toe, dat niemand … kwaad met kwaad ver­geldt …

Kijk om je heen. Zie je dat je broertje doen? Zie je dat je eigen man doen? Zie je dat broeder X doen? Tik hem dan op de schouder en probeer hem zo vriende­lijk als u kunt te zeggen: ‘Heb je dat van de Here Jezus af­gekeken? Dat deed onze Meester toch ook niet. Die bad nog aan het kruis voor zijn vijanden: ‘Vader, ver­geef het hun want ze weten niet wat ze doen’.

Zie toe! Iets voor de ouderlingen zeker? In­derdaad. Maar niet alleen voor hen, maar voor ons allemaal. Zie er op toe, dat iedereen het goede najaagt. Hier in de gemeente tegen el­kaar, maar zoals Paulus zegt: tegen al­len. Het is dus een onbeperkte opdracht. Christenen jagen het goede na tegenover ie­dereen die op hun weg komt.

Wat is goed voor die man? Dan zal ik dat doen. Of zoals de Here Jezus het eens zei: Alles nu wat u wilt dat u de mensen doen, doet u hun ook aldus; want dit is de Wet en de Profeten, Matth. 7:12.

Of zoals ik het in een andere verta­ling las: Behan­del de mensen zoals je zelf behandeld wilt worden. Dat is de hele wet en het boek van de profeten. Wat een heilzame raad! Wat een gebod!

Wat zou ik in zijn geval graag wil­len? Wat zou ik als ik haar was een ide­ale oplossing vinden? Wat zou ik als ik in haar schoenen stond erg fijn vinden? Waar zouden ze mij in dat geval een groot plezier mee doen? Dat weet u toch wel? Nu, zei de Here Jezus, dan moet je dat je naaste aanbieden. Dat is de hele Bijbel. Daar komt de hele dienst van God op neer. Zalig die het Woord van God horen en ernaar leven, Luc. 11:28.

AMEN