Exodus 19:10-25

Lezen:Ex. 19:10-25 Lev. 10:1-3
Zingen:Ps. 99:1-2; Ps. 99:3; Ps. 99:4, 6-8; Ps. 97:2, 4; Ps. 97:6

Geliefde gemeente van onze Here Jezus Christus,

Zondag 12 is een buitengewoon rijke zondag. Hij stelt feitelijk alles aan de orde wat onze Here Jezus Christus voor ons gedaan heeft en alles wat wij christenen voor Hem moeten doen. Zijn hele leven en ons hele leven.

Niet waar, het priesterlijke, profetische en koninklijke ambt van onze Zaligmaker, dat is al zijn werk. En profetisch zijn naam belijden, priesterlijk onszelf offeren en koninklijk tegen de zonde strijden, dat is heel onze roeping.

U begrijpt dat dit voor een preek te veel is. Daarom wil ik me vanavond beperken tot Christus’ Hogepriesterlijke ambt. Of zoals de catechismus het uitdrukt:

Waarom wordt Hij Christus, dat is Gezalfde genoemd? Omdat Hij door God de Vader is aangesteld en met de Heilige Geest gezalfd (-), tot onze enige Hogepriester, die ons met het enige offer van zijn lichaam verlost heeft en met zijn voorbede steeds bij de Vader voor ons blijft pleiten.

Toen de profeet Jesaja door de HERE geroepen werd, zag hij in een visioen de Here zitten op een hoge en verheven troon en hoorde hij serafs roepen:

Heilig, heilig, heilig is de HERE der heerscharen, de ganse aarde is van zijn heerlijkheid vol, Jes. 6.

Wat bedoelt de Schrift daarmee, als ze God de Heilige noemt? Dat is niet zo’n makkelijke vraag. Als ik aan de jongens en meisjes op de catechisatie vraag: Waarom waren de potten en pannen en vorken en messen in de tempel heilig? Dan zullen de ouderen het antwoord wel weten. Die dingen heetten heilig omdat ze waren afgezonderd van de wereld en gewijd aan de dienst van God.

En als ik ze zou vragen waarom de Heilige Schrift ook mensen heilig noemt – het hele volk Israël, de hele gemeenten in het Nieuwe Testament en dus ook onszelf, tot onze pasgeboren baby’s toe – dan zullen de grotere jongens en meisjes het antwoord op die vraag hopelijk ook wel kunnen geven: Omdat wij als volk van God zijn afgezonderd van de wereld en bestemd voor de dienst van God.

Maar nu die vraag van zo-even: Wat bedoelt de Schrift als ze God de HERE heilig noemt? Dat antwoord is moeilijker in een paar woorden te geven. De Schrift zelf geeft ons daarvan geen korte beschrijving – ze is nu eenmaal geen schools boek – maar wat ze wel doet is de lezers voortdurend onder de indruk van Gods heiligheid brengen.

Ik wil u in dat verband even kort op vijf Schriftplaatsen wijzen. Ik doe dat om goed zicht te krijgen op wat onze Here Jezus Christus als onze enige Hogepriester voor ons gedaan heeft en nog steeds doet.

Dus eerst vijf Schriftplaatsen over Gods heiligheid.

1. Exodus 19.

De HERE zou op de berg Sinai neerdalen om het Horeb-verbond bekend te maken. Kon dat zomaar? Geen denken aan! Heel Israël moest z’n kleren wassen. Geen mens mocht een hand of voet naar de berg uitsteken, want als ze die zouden aanraken terwijl de heilige God daarop was neergedaald, dan zouden ze er ogenblikkelijk het leven bij inschieten. Zelfs dieren zouden sterven als ze de berg aanraakten als God daarop verschenen was. Dus of Mozes de mensen maar dringend wilde waarschuwen,

En toen daalde de HERE neer. Er daalde een zware wolk rond de Sinai en het begon vreselijk te donderen en te bliksemen. Het daverde en schalde zoals nog nooit iemand het had gehoord. Grote kerels stonden net zo goed als kleine kinderen te trillen en te beven op hun benen. De hele berg, die ontzaglijke kolos, stond voor hun ogen te schudden en te beven.

De Heilige Israëls was op de Sinai neergedaald.

2. Nadab en Abihu, Lev. 10:1vv.

Dat hebben we net gelezen. De twee zonen van Aäron, die onbevoegd hun handen uitstaken naar het altaarvuur van de Heilige God! “Toen ging er vuur uit van de HERE en dit verteerde hen, zodat zij stierven voor het aangezicht des HEREN,” Lev. 10:2. En toen dat gebeurd was, zei Mozes tot zijn broer Aäron: Dit is het wat de HERE gesproken heeft: aan degenen die Mij het naaste staan, zal Ik Mij de Heilige betonen en ten aanschouwen van het gehele volk zal Ik Mij verheelijken.

Dus daar bleek Gods heiligheid. In de dood van die beide mannen verheerlijkte God Zich en toonde Hij zijn volk dat Hij de Heilige is.

3. De mannen van Beth-Semes, 1 Sam. 6.

Een tamelijk bekende geschiedenis. Als de Filistijnen de ark – u weet: dat was Gods troon, de bewaarplaats van de verbondsoorkonden – naar Israël terugzenden, komt die wagen aan in Beth-Semes. En daar durven ze die heilige ark open te doen! Zeventig mannen lieten daarbij het leven. Zij kwamen Gods heiligheid te na.

4. Uzza, 2 Sam. 6.

De Thora (= Wet van Mozes) zei duidelijk dat de ark gedragen moest worden, maar toen David haar naar Jeruzalem overbracht, deed hij dat op een wagen. Toen de runderen struikelden en de ark van de wagen dreigde te vallen, greep Uzza haar vast. En dan lezen we dit: “En de toorn van Jahweh ontbrandde tegen Uzza en God sloeg hem daar om deze onbedachtzaamheid,” 6:7.

5. Jesaja 33:14.

Dat lees ik u alleen maar voor: ‘De zondaars in Sion vrezen, beving grijpt de godvergetenen aan. Wie van ons kan verkeren bij een verterend vuur? Wie van ons kan verkeren bij een eeuwige gloed?

Dat waren vijf Schriftplaatsen die ons geen van alle een definitie gaven van Gods heiligheid, maar ons wel daarvan diep onder de indruk brachten. Die laatste aanhaling uit het boek Jesaja vat het treffend samen: ‘Wie van ons kan wonen in verterend vuur? Wie kan wonen in vuur dat eeuwig brandt?

Zo is de Heilige God voor een zondig mens. Al zou je als zondig mens nog maar de berg aanraken waarop Hij neerdaalt, dan kostte je dat al je leven. Al raakte je nog maar zijn ark aan, dan stierf je meteen. Al kwam je nog maar met vreemd vuur bij zijn heilige reukaltaar, dan werd je door een vlam verteerd.

Wat bedoelt de Schrift als ze God de Heilige noemt? Daar hebben we nu weer iets van gezien en gevoeld. Dat Hij een Verterend Vuur is voor alles wat ook maar zweemt naar zonde en dood. En daar lopen wij toch levenslang mee rond? Gods heiligheid is voor wezens als wij zijn zonder meer dodelijk. Vlakbij God is het voor een zondig mens niet uit te houden.

Je zou Gods heiligheid kunnen vergelijken – let op hoe ik zeg: vergelijken – met elektriciteit van een zeer hoge spanning. Als zo’n hoogspanningskabel onbeschermd is, slaat hij je bij aanraking onmiddellijk dood. Daarom staat er vaak een bord bij “Hoogspanning. Levensgevaarlijk!” Trouwens, ook de elektrische leidingen in onze huizen moeten behoorlijk geïsoleerd zijn, anders zouden we er niet mee kunnen omgaan. Een elektrische draad zonder rubber of ander isolatiemateriaal er omheen slaat je dood.

Nu, zo dodelijk was ook Gods heiligheid voor iedere Israëliet die Hem onbeschermd naderbij kwam. Al raakte je nog maar de berg aan waarop Hij was neergedaald.

Maar hoe kon de HERE, die Heilige van Israël, dan te midden van zo’n menigte zondige mensen in de tabernakel wonen? Nu, dat kon ook zomaar niet. God is als de Heilige voor zondige mensen de Ongenaakbare, d.w.z. de Onbenaderbare. Hoe moest dat dan, want Hij kwam toch echt onder hen wonen? Wel, dat kon alleen als Israël tegen Hem beschermd zou worden! En dat zou moeten gebeuren, ten eerste door zoenbloed en ten tweede door priesters en levieten.

Ten eerste zou Israëls zonde door zoenbloed bedekt moeten zijn. Volgens de grote regel van de Thora, die God aan Adam en Eva al geopenbaard moet hebben, getuige het feit dat Kaïn en Abel al offers brachten, deze regel: “Ziel voor ziel,” bloed voor bloed, leven voor leven!

Ik ga nu op alle bijzonderheden van Israëls offerdienst niet in. De kern van de zaak is voor ons vanavond deze, dat de driemaal Heilige God, de Ongenaakbare, dat Verterend Vuur en die Eeuwige Gloed voor alles wat ook maar zweemt naar zonde en dood, dat die God met zondaars alleen wenst om te gaan als hun zonde bedekt is door offerbloed van plaatsvervangers. Zo niet, dan zou Hij hen verteren met zijn heiligheid.

Dit was de eerste voorwaarde voor omgang met God.

En nu de tweede. Mocht iedere Israëliet dat offerbloed nu ook zelf God aanbieden? Ik kan ook zeggen: mocht elke Israëliet de Heilige God met offerbloed “naderen”? Geen sprake van! Israël mocht zijn tenten zelfs niet eens onmiddellijk naast de tabernakel plaatsen! We lezen in Numeri 1:53: ‘Wanneer Israël zijn kamp wil opslaan, dan moeten de Levieten hun tenten opslaan rond de tabernakel met de verbondstekst, om te voorkomen dat het volk door mijn toorn getroffen wordt.’

Aan alle zijden van de tabernakel moesten eerst als een beschermende isolatielijst de tenten van de Levieten geplaatst worden. Om te voorkomen dat er dodelijke kortsluiting zou ontstaan tussen de Heilige God in die koningstent en dat zondige volk er omheen.

Daarvoor had God de stam Levi uitgekozen. Wat de transformator is bij elektrische hoogspanning, dat was Levi tussen de Heilige God en Israël. En uit die stam zouden de zonen van Aärons zoon Kohath de Heilige mogen “naderen” met het zonde bedekkende offerbloed. En verder niemand. Alleen de Kohathieten.

[Daarom heten priesters in de Schrift ook wel “naderaars” (kerobim) en de offers zelf “korbanim” (= waarmee je nadert), vgl. Mar. 7:11.]

Zij alleen werden niet neergebliksemd en door vlammen verteerd als ze de Heilige God naderden, mits ze altijd weer met bloed kwamen, offerbloed, ter bedekking van hun eigen zonde en die van Israël.

Zonder dat bloed en zonder die priesterdienst kon en wilde de Heilige God niet onder zijn volk wonen. Een volk waaronder men soms loog of een dode in de tent had of stal of haatte of wat voor ander kwaad deed? Onmogelijk! De Heilige kan wat betreft zonde en ongerechtigheid niet het minste “nemen” of verdragen. Dan brandt Hij daartegen los.

En nu sprak ik tot nu toe feitelijk van alle priesters zonder onderscheid. Maar die kwamen, zoals u weet, niet verder dan de voorhof of het heilige. En daar was je nog niet vlak voor Gods ark en troon. Die stond in het heilige der heiligen, het allerheiligste. En in dat allerheiligste mocht alleen de hogepriester komen en dat ook nog maar één keer per jaar. Op de grote verzoendag (het woord zegt het al). Op alle andere dagen van het jaar mocht geen mens de Heilige tot in het allerheiligste naderen, zelfs de hogepriester niet!

Zo heilig is God!

Zo heeft de Israëlitische kerk de HERE eeuwenlang gediend. Met offers en priesters en bij een aards heiligdom. Stromen, rivieren, ja zeeën van bloed hebben er in Israël gevloeid. Dit is met geen pen te beschrijven wat een bloed, bloed en nog eens bloed er voor Israëls zonde is vergoten.

Maar al dat bloed sprak sacramenteel. Dat wil zeggen: al dat bloed van vogels, kleinvee en grootvee was een teken en zegel van Gods belofte, reeds aan Adam en Eva gedaan, dat Hij eenmaal voor bloed zou zorgen dat de zonde der wereld eens en voorgoed zou wegdragen. En daarmee ben ik gekomen tot onze Here Jezus Christus, de hogepriester van onze christelijke belijdenis. Ik denk dat we nu over zijn hogepriesterlijk werk grondiger kunnen spreken.

Ja, toen kwam ten slotte Jezus Christus, Gods Zoon. In de volheid van de tijd zond God zijn Zoon, geboren uit een vrouw, geworden onder de Wet. Om de grote rechtseis van de Wet – bloed voor bloed, ziel voor ziel, leven voor leven – te vervullen. Anders gezegd: om de grote rechtseis van de Wet – “zonder bloedstorting geschiedt geen vergeving!” – te voldoen.

Johannes de Doper, de grootste profeet van het Oude Testament, mocht de ware Hogepriester voorstellen en aanwijzen met de heerlijke woorden, na al die zeeën van sacramenteel dierenofferbloed: Zie, het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt!

Als wij nu die heiligheid van God – die vreselijke Goddelijke aversie of afkeer van zonde en dood – die we zo-even gezien hebben aan de wankelende en rokende Sinai, de dood vallende Nadab en Abihu, de lijken van Beth-Semes, de stervende Uzza, ik herhaal: als wij nu die heiligheid van God voor ogen houden, dan vallen we in aanbidding neer: O Here Jezus, wat was en bent u een volmaakt mens!

Ja, dan houden we onze adem in als wij Jezus Christus, onze Plaatsvervanger en Hogepriester in de evangeliën de weg zien beklimmen die Hem leidt “ten berge van Gods heiligheid,” zoals we zingen met Psalm 43.

We duizelen als we Hem horen zeggen bij de instelling van het avondmaal: ‘Drinkt allen daaruit. Want dit is het bloed van mijn verbond dat voor velen vergoten wordt, tot vergeving van zonden’, Mat. 26:27v.

Deze Jezus is Israëls laatste en eeuwige hogepriester, die de Heilige niet naderde  met dierenbloed, maar met zijn eigen oneindig kostbare bloed. Het bloed van de Zoon van God en het Lam van God. Offer en Hogepriester in één persoon.

Ja, we duizelen als we Hem met zijn doorboorde handen en voeten zien hangen in de ongetemperde vlammen van Gods heilige toorn tegen de zonde van het hele menselijke geslacht. “Zie, het Lam van God, dat de zonde der wereld wegneemt!”

Maar offerdieren moesten onder het Oude Verbond niet alleen worden geslacht; en offerbloed moest niet alleen worden vergoten, maar ook ter bestemder plaatse gedeponeerd worden. Namelijk aan de hoornen van het altaar, of – op de grote verzoendag – in het allerheiligste worden gebracht.

Welnu, ook in dit opzicht heeft Jezus de Wet vervuld. Want op Goede Vrijdag en Pasen volgt de Hemelvaartsdag. Toen werd Jezus Christus als hogepriester binnengelaten in het allerheiligste hemelse heiligdom. Of zoals de brief aan de Hebreeën het uitdrukt:

Christus daarentegen is aangetreden als hogepriester van al het goede dat ons is toebedacht: Hij is door een indrukwekkender en volmaakter tent die niet door mensenhanden gemaakt is (-) voor eens en altijd het hemelse heiligdom binnengegaan, en dan niet met bloed van bokken en jonge stieren maar met zijn eigen bloed. Zo heeft Hij een eeuwige verlossing verworven, Heb. 9:11v.

Dat is de grote hoofdzaak van de brief aan de Hebreeën:

Dat wij een hogepriester hebben die in de hemel plaatsgenomen heeft aan de rechterzijde van de troon van Gods majesteit en die de dienst verricht in het ware heiligdom, de tent die door de Heer en niet door mensenhanden is opgericht (8:1v.)

En dan te bedenken dat Uzza doodviel toen hij de ark even aanraakte en dat geen Israëliet zomaar een dierenoffer op Gods altaar mocht leggen of zijn tent naast de tabernakel opzetten. En dat zelfs de hogepriester nog maar één dag per jaar even het heilige der heilige van Gods aardse heiligdom mocht betreden. Dan overweldigt ons de hemelvaart van Christus.

Onze hogepriester zit aan de rechterhand van de ongenaakbare, de voor zondaren onbenaderbare, de driemaal heilige, dat verterend vuur en die eeuwige gloed voor alles wat zondig is en aan de dood vervallen. En Hij, onze Hogepriester Jezus Christus, wordt níet verteerd, maar allerhoogst geëerd. Vanwege dat weergaloze, voor eeuwig-afdoende offerbloed dat Hij het heiligdom hierboven heeft binnengebracht.

Gemeente, achter deze Hogepriester mogen ook wij onze heilige God en Vader naderen. Dat wordt ons ook zo heerlijk verkondigd in de brief aan de Hebreeën, waaruit ik u  dit nog voorlees:

De Heer heeft gezworen, en komt op zijn eed niet terug: ‘Jij bent priester voor eeuwig.’ – (-) Zo kan hij ieder die door Hem tot Gods komt volkomen redden (Zelf zouden we worden neergebliksemd als we voor eigen rekening God wilden naderen, maar wij gaan door Jezus en achter deze hogepriester aan tot de heilige God).

Jezus is de grote Naderaar tot God. Beladen met onze zonde “naderde” Hij God, op Golgotha en vanaf de Olijfberg. En Hij werd door God als borg en middelaar aanvaard, en geëerd met de ereplaats aan Gods rechterhand.

Daar zit Hij nu als ons levende schild dat ons beschermt tegen de vlammen van Gods heiligheid en de gloed van zijn toorn tegen onze zonde en die van de hele wereld. Maar onder het deksel van Jezus’ zoenbloed zijn we veilig, in leven en in sterven.

Ten minste, als we dat geloven! Als we ons verootmoedigen over onze onmetelijke schuld. Als we beseffen dat wij van nature het eeuwige oordeel verdiend hebben. Dan mogen we de  schuld van ons hele leven bedekt weten door het bloed van onze eeuwige Hogepriester. En nu tot besluit de hele preek samengevat in dit troostwoord van de apostel Johannes (I, 1:7):

En het bloed van Jezus, zijn Zoon,
reinigt ons van alle zonde.

AMEN