Het zesde gebod
Lezen: = tekst
Zingen: Lied 95:1/ L 95:2/ Ps 86:4
Ps 9:1,5,6/ P2 92:4,5/ Ps. 92:6,7,8
Gemeente van onze Here Jezus Christus,
U zult niet doodslaan!
En zijn er dan heus nog jongeren die beroepsmilitair willen worden? En dan misschien ooit mensen moeten doden? En heeft iemand dan nog één goed woord over voor de doodstraf? Of eet u nog dierenvlees? Zo bloedserieus nemen ook sommige christenen dit gebod. Zij ontnemen nog geen dier het leven, laat staan een mens. Het staat er toch duidelijk, zeggen ze: ‘U zult niet doodslaan!’
Wat vindt u daar nou van? Hebben zij eigenlijk geen gelijk? Het staat er toch inderdaad? Ik zou zeggen: laten we dit eens aan Mozes vragen. Want als er één is die ons kan vertellen wat Gods bedoeling is met het zesde gebod, dan is het wel de man door wiens bemiddeling de Heer de Tien Woorden gegeven heeft. En die er vervolgens in het boek Deuteronomium zo’n prachtige, evangelische verklaring van gegeven heeft. Wat zei Mozes dan wel van ‘U zult niet doodslaan’?
Wel, die bespreekt dit gebod in Deut. 20-22:12. Maar die maakt het op het eerste gezicht nog moeilijker. Want moet u kijken hoe hij in Deut. 20 zijn verklaring begint! Met de woorden: ‘Als u ten strijde trekt tegen de vijand..…’ Is dat geen raar begin als je gaat spreken over niet doodslaan?
Even verder horen we hem zelfs zeggen; ‘…alle mannelijke inwoners ter dood brengen’, vs. 13. In Deut. 21, waar ik in deze preek niet aan toekom, spreekt hij nog steeds over het zesde gebod en daarbij brengt hij ook een krijgsgevangen vrouw ter sprake en het eerstgeboorterecht in het gezin van een man met twee vrouwen
Dan vraag je je toch even af: Hoe heb ik het nu? Maar als je ziet dat hij daar ook over een onopgeloste moord handelt, dan moeten we wel op de goede plaats zijn. En dat zijn we ook. De kortsluiting die zich zo-even bij ons voordeed, ligt echt aan onszelf.
De kernvraag hierbij is namelijk: hoe spreekt de Bijbel over leven en dood? Wanneer iemand zwaar gewond aan de beademingsapparatuur ligt en zijn hart alleen nog met technisch kunst en vliegwerk kloppende wordt gehouden, dan zeggen wij: hij leeft nog. Pas als zijn hersenen totaal niet meer functioneren, zeggen wij: nu is hij dood.
Maar in Deuteronomium 30 zegt Mozes: ‘Het leven en de dood stel ik u voor’, vs. 19. En wat verstaat hij daar dan onder ‘leven’? Wel, gewoon het goede leven van een Israëlitische boer. Dat leven had zo’n man als de Heer hem zegende in zijn mand en baktrog, in de worp van zijn koeien en de dracht van zijn kleinvee. Als de olijven aan zijn bomen hingen en de tarwe rijpte op zijn akker en de Heer de vijanden buiten de grenzen hield. Het ‘leven’ was voor die man alles wat zijn levensgelúk uitmaakte.
Maar in perioden dat God de verbondsverlating van zijn volk strafte met misgewas, hongersnood, misgeboorten bij hun vrouwen en vee, als roversbenden hun oogst, ja zelfs hun kinderen weg sleepten, dan sprak Mozes in Deut. 30 van de ‘dood’. Díe dood kon dus al ver voor je hersendood intreden. Als je grond barstte van de droogte en je als Gideon tárwe moest dorsen in een wijnpers bak, dan rekent de Bijbel dat allemaal onder de macht van de dood.
Eigenlijk spreekt de Bijbel dan even praktisch als u wanneer u zegt: ‘Jô, ik had op die zaak geen leven’. Dan bedoelt u ook: ik tierde daar niet, ik werd er gewoon zenuwziek, ik sliep slecht, mijn gezin leed eronder, mijn vrouw kreeg het er ook te kwaad mee en ’s zondags zag ik al tegen de maandag op.
Nu, zó ruim moeten we bij het zesde gebod de woorden leven en dood nemen. Dat goede mensenleven, dát heeft de Here God zo lief en dát wilde Hij in het zesde gebod beschermen. Met ‘U zult niet doodslaan’ heft Hij over het hele brede mensenleven een beschermend schild op.
Dan ontstaat er geen kortsluiting als u Mozes in dat grote verband hoort spreken over oorlogvoeren, een krijgsgevangen vrouw, het erfrecht van een oudste zoon van wie de vader er een tweede vrouw bij genomen heeft en nu háár oudste zoon voortrekt. Dat raakt allemaal het leven, maar dan in die ruime zin van het woord!
En hoe verklaart Mozes dit gebod dan? Geeft hij scherp geformuleerde wetsartikelen, waar geen speld tussen te krijgen is? Nee, hij wil ons de evangelische geest van het zesde gebod leren kennen en proeven.
Welke hartelijke mentaliteit eist God van ons ten aanzien van het leven van onze naaste? Daarvoor geeft hij geen wetsartikelen, maar voorbeelden, zomaar uit het leven gegrepen. Als u daaruit die evangelische, leven bevorderende géést van het zesde gebod nu maar goed geproefd hebt, dan kunt u zelf wel uitmaken hoe u moet optreden in de duizend en een gevallen in het leven die Mozes níet noemt. Wij bepalen ons in deze dienst met Deut. 20 tot één voorbeeld: er is oorlog uitgebroken!
Ja, daar is Gods Woord nuchter in. Er is onbeschrijfelijk veel kwaad in de wereld dat de Bijbel niet goedkeurt – integendeel! – maar dat hij tot op zekere hoogte wel aanváárdt. Mensen kunnen grenzeloos idealistisch zijn en de door en door kromme werkelijkheid geheel uit het oog verliezen, maar Gods Woord niet. De Bijbel is niet optimistisch en niet pessimistisch, de Bijbel is realistisch. Hij staat midden in deze door de zonde gebroken en verdorven wereld. Nu, dan zou Israël in de toekomst natuurlijk wel eens in oorlog kunnen raken. Wat dan?
De oude vertaling heeft met cursieve letters Oorlogswetten boven deze perikoop geplaatst. Dan zou je hier zoiets als een Israëlitisch oorlog reglement verwachten, maar dat bedoelt Mozes helemaal niet. Hij wil wat zeggen over het zesde verbondswoord, u weet wel: dat gebod over de beschérming van het volle, brede mensenleven. Nu, wanneer loopt dat meer gevaar dan in oorlogstijd? Wat moet Israël dan wel en wat niet doen?
Goed, dan staan ze daar straks op een heuvel tegenover een machtig leger op een andere heuvel. Met veel meer paarden, wagens en ruiters dan Israël bezit.
Wat moeten ze dan vooral niet doen? Bang worden! Vlak voor de veldslag moet er eerst een priester naar voren stappen om te zeggen: En nu niet bang zijn, hoor! Niet bibberen! De Heer, uw God, gaat met u mee. Hij zal voor u strijden en u de overwinning geven.
Ik weet wel, dat was natuurlijk allereerst voor het oude Israël bestemd. Dat was kerk en staat tegelijk. Dat zijn wij niet meer. Wij hebben als kerk geen strijd meer te voeren met ijzeren wapens – dat mogen we als kerk zelfs niet eens – maar daarom hebben wij nog wel een strijd tegen vijanden!
Wij staan bijvoorbeeld al vanaf de apostolische tijd tegenover levensgevaarlijke antichristelijke geestesstromingen, die ons Gods Woord willen ontnemen en ons geloof vernietigen. Al kun je daarbij natuurlijk ook denken aan de geest van geldzucht, hebzucht en genotzucht. Dat zijn voor de kerk van nu stuk voor stuk machtige vijanden. Je zou er soms bang van worden! Zal de christelijke in de strijd daartegen het onderspit delven? Zal ze het in de huidige wereld volhouden om gemeente van Christus te blijven, ook onder fel antichristelijke overheden? Denk alleen eens aan de christenen in Noord-Korea?
Troostvol is deze perikoop van Mozes dan, ook voor ons in onze tijd met onze strijd. ‘Niet bang zijn, hoor! Niet bibberen!’ We mogen op die geestelijke strijd tegen gevaarlijke geestesstromingen ook gerust toepassen wat die priester dan zei: ‘de Heer, uw God, zal voor u strijden’. Of zoals Paulus schreef: ‘Maar in dit alles (er nog midden in) zijn wij meer dan overwinnaars, door Hem die ons heeft liefgehad’, Rom. 8. Flink zijn, hoor! Onze Heer heeft de eindoverwinning op onze vijanden al bevochten! En beloofde Hij niet: ‘De poorten van het dodenrijk zullen mijn kerk niet kunnen overweldigen’ (Mat. 16:18)?
Maar goed, dan stond het Israëlitische leger klaar voor de slag. Nu maar meteen tot de aanval overgaan? Nee, nee, eerst nog wat anders: een toespraak tot de soldaten.
‘Is hier soms iemand aanwezig, die vlak voor de oorlog zijn nieuwe huis klaar had, maar het niet meer kon betrekken? Gaat u dan maar naar huis. Stel u voor dat u zou sneuvelen en dan en ander in úw nieuwe huis wonen? Nee, dat risico nemen we niet!’
‘En is hier soms iemand aanwezig, die juist vlak voor de oorlog een wijngaard geplant had, waarvan hij nog geen druif geplukt had? Ga jij dan ook maar naar huis. Want stel je voor dat je zou sneuvelen en dan iemand anders de eerste druiven plukken van jouw wijngaard? Nee, dat risico nemen we ook niet.’
‘En is hier soms een jongen aanwezig, die vlak voor de oorlog wilde trouwen, maar net op de dag voor zijn trouwdag opgeroepen werd? Laat die ook maar naar huis gaan, want als hij sneuvelt, trouwt straks een ander met zíjn bruidje. Dat moeten we vooral verhinderen. Dat zou zo te hard zijn voor dit jonge stel.’
Maar dan nu zeker: ‘Mannen, valt aan!’? Nee, nee, nog even wachten. ‘Is hier soms iemand die bang is? Niet zo manhaftig van aard? Laat hij het maar eerlijk erkennen. Iedereen is nu eenmaal niet even dapper. Er zijn ook mannen die week van hart zijn. Kom er maar gerust voor uit en ga jij dan maar naar huis terug. Jij hoeft hier niet beslist te blijven.’
Gemeente, hieruit kun je nou onze hemelse Vader zo fijn uit leren kennen. Zo ‘is’ Hij nou, ziet u het goed? Hij heeft het mensenleven niet alleen geschapen, maar Hij doet er ook alles aan om het te sparen. Zenuwachtige mannen hoefden voor Hem niet aan een veldslag deel te nemen. En een ondertrouwde jongen mocht voor Hem best eerst een jaar getrouwd zijn, voordat hij kon worden opgeroepen voor militaire dienstplicht.
En nu ziet u natuurlijk net als ik de grote verschillen met het Israël van tóen en onze plaats als christelijke gemeente in de samenleving nú. Maar het gaat er nu om dat we de geest proeven waardoor Mozes sprak. De evangelische, menslievende geest. Paulus zou zeggen: ‘Wees dan navolgers van God’. Handel jij dan onder heel andere omstandigheden en in een heel andere samenleving met het volle leven van je naaste in dezelfde geest. Neem daarbij een voorbeeld aan die Goddelijke barmhartigheid en grootmoedigheid die Mozes hier uitbeeldt.
Wettische mensen snappen hier iets van. Die kennen alleen regels en geen uitzonderingen. Zij zouden hier spreken van ‘desertie’ en ‘dolksteken in de rug’. Zij zouden strenge tuchtmaatregelen voorstellen om zulke onduldbare ‘dienstweigeraars’ te straffen.
Wat is de Heer dan goed en welwillend. Alle mensen zijn niet eender, in Israël niet en in de christelijke kerken ook niet. Iedereen is nu eenmaal niet even flink. Iedereen heeft ook niet even sterke zenuwen. Iedereen is nu eenmaal niet voor élke taak geschikt. Mag het alstublieft? Jazeker, zegt Mozes hier in Gods opdracht, dat mag gerust. Houd daar vooral rekening mee. God vergt het onmogelijke niet. Wat niet kan, dat hoeft niet voor Hem. Zijn last is licht, zijn juk is zacht.
Evangelische klanken, hè! Daar valt tenminste bij te leven. Ja, maar daar gaat het in het gebod ‘U zult niet doodslaan’ nu juist om: je moet er bij kunnen leven! Dat is de teneur van het zesde gebod. Geen leven vernietigen, geen levensgeluk beschadigen, maar leven beschermen en levensgeluk bevórderen!
Goed, dan is het eindelijk zo ver. Israël is klaar om een vijandige stad aan te vallen. Hoe moet het dit dan volgens Mozes doen? Meteen als vandalen erop losstormen en in de kortste keren alles kort en klein slaan? Nee, nee, zegt Mozes in vs. 10: ‘als je een stad wilt aanvallen, bied haar dan eerst vredesvoorwaarden aan’. Capitulatievoorstellen. Niet meteen alles over de kling jagen. Probeer eerst die mensenlevens nog te redden. Ook al zijn het je vijanden.
Nemen de inwoners die voorwaarden van jullie aan en openen zij de poorten voor jullie, dan mogen die mensen beslist niet gedood worden, denk er om! Je mag ze zelfs niet als slaven verkopen. Nee, leg dan de hele bevolking arbeidsdienst op.
Maar verwerpen ze jullie vredesaanbod en weigeren ze pertinent te capituleren, ja dan verkiezen zij zelf de strijd. Dan mag en moet je haar wel belegeren. En levert de Heer, je God, die stad aan je uit, dan zul je uiteraard alle weerbare mánnen moeten doden. Dat is dan onvermijdelijk. Maar vrouwen en kinderen moet je in leven laten. God wil niet dat zijn volk in een oorlog weerloze vrouwen en kinderen doodt. Je mag ze wel met het vee en alle andere goederen als oorlogsbuit meenemen, maar niet doden.
Tenminste, als het niet-Kanaänitische volken betreft, want vergis u niet: Israël had niet de plicht alle heidenen zonder onderscheid te doden. Die gedachte is onjuist. Israël had alleen de Kanaänitische volken met de ban te slaan. Want die bedreven zulke hemeltergende gruwelen dat God hen niet langer kon aanzien. Dat had Hij 400 jaar eerder al tegen Abraham gezegd. Die hebben het lot van Sodom en Gomorra verdiend. Weg van de aarde met die volken! Maar andere vijandelijke volken, ook heidenen maar veel minder slecht, moesten zij zoveel mogelijk spáren. In elk geval de vrouwen en kinderen.
Zelfs het leven van de bomen brengt Mozes ter sprake. Een stad belegeren kostte in de oudheid veel hout voor borstweringen en kampvuren. Dit moest ter plaatse worden gehakt en daar was niets op tegen. Als het maar geen vruchtbomen waren! Want, zegt Mozes (vs. 19), ‘de bomen in het veld zijn toch geen mensen, die je ook belegeren moet’. Gewone bomen mochten ze omhakken, maar vruchtbomen niet. Sparen, zulke fruitbomen!
En waarom? Spreekt Mozes hier als fruitteler die het niet kon aanzien dat zijn prachtige boomgaard werd vernietigd? Nee, dat niet in de eerste plaats, al is het een treurige aanblik. Nee, Mozes spreekt hier in Gods opdracht niet over de bescherming van het bómenleven, maar van het ménsenleven! En dat hing mede van die bomen af!
Die oorlog zou toch geen eeuwen duren? Daar zou toch ook wel weer eens een eind aan komen? Nu, dan moesten er toch vruchtbomen zijn, want daar moeten mensen toch van leven? Als ze ook olijfbomen omhakten, zou het jaren en jaren duren voordat de inwoners van die stad daar weer volop van konden plukken. Dan waren ze aangetast in een van de brónnen van hun bestaan! En dát verbood de Heer.
Dit was het eerste voorbeeld waarmee Mozes het oude Israël de geest van het zesde gebod leerde proeven. ‘U zult niet doodslaan’. Dit betekent volgens Mozes dus: U moet het leven zo veel mogelijk sparen en beschérmen. Let wel, het leven in de ruime betekenis van het
Niet alleen de adem van die man, maar ook dat bibberende hart. Ach, hij is zo bang wanneer hij al die paarden en strijdwagens ziet. Nou, laat hij dan naar huis gaan!
Niet alleen de hersenwerking van die jongen, maar ook zijn meisje hoort volop bij zijn ‘leven’. Hij stond op het punt van trouwen en dan zou zij helemaal van hem zijn. En toen kwam die mobilisatie! Nou, laat die jongen dan ook naar huis gaan. Waarom het risico genomen dat hij sneuvelt en dat dan straks een andere jongen met zíjn lieve bruidje trouwt?
Dát brede ‘leven’ wordt in het zesde gebod beschermd. Het mannenleven met de ondertrouw, de bruidsnacht, de eerste druiven van zijn nieuwe wijngaard. En het stadsleven van een paar honderd mannen, vrouwen en kinderen met hun mooie olijfbomen buiten de stad. Sparen dat leven! Zoveel mogelijk sparen! Dat is de geest van de Thora of van die zogenaamde harde Wet van Mozes. Hard? Laten we liever af en toe ook eens spreken over het Evangelie van Mozes.
Wat kunnen wij uit dit Schriftgedeelte – bij alle verandering in verbondsbedeling – nog altijd veel leren. Over het karakter van onze God en Vader en over ons christen leven in heden en verleden. Want hier zagen we toch alweer hoe lief God het mensenleven heeft. Wij weten nu dat Hij het zelfs zo lief had, dat Hij er zijn enige Zoon voor over had om het te redden. Daarvoor gaf God Hem zelfs over in de dood! De dood, die Hij zo onvoorstelbaar diep haat! Om ons straks het eeuwige leven te geven.
In dit opzicht is Hij als de Bron van het leven gelukkig de Onveranderlijke. Want u dacht toch niet dat Hij nu wél van oorlog houdt? Als je dit bijbelhoofdstuk op je in laat werken, ga je een heel klein beetje bevroeden hoe Hij alleen al in de vorige eeuw diep bewogen en diep verontwaardigd naar onze gekerstende wereld gekeken moet hebben.
Naar Ieper, naar Verdun, naar Normandië, naar de Pacific, waar in de beide wereldoorlogen miljoenen jonge mannen aan flarden werden geschoten. En Hij, die in Deuteronomium 20 over het bruidje van een jonge soldaat spreekt, zag ook de miljoenen moeders en meisjes die het doodsbericht van hun man, hun zoon of verloofde ontvingen. Wat een verbrijzeling van talloze vrouwen- en meisjesharten, ook al leefden ze daarna nog zestig jaar.
Ik denk in dit verband ook aan de vreselijke bombardementen die Duitsers, Engelsen en Amerikanen uitvoerden op open steden, waarbij ook wie weet hoeveel weerloze vrouwen, kinderen en oude mannen werden gedood of voor het leven verminkt. In maart ’45, toen de oorlog al door de geallieerden gewonnen was, werden nog duizenden burgers van het prachtige Dresden zinloos gedood. De dwaze generaal die het bevel daartoe gaf, kreeg later een standbeeld.
Dit deden volken elkaar aan die al duizend jaar de Bijbel bezaten met daarin Deuteronomium 20. Maar wie kende de geest daarvan? Gods Woord was hoogstens gedegradeerd tot een boek voor de (ziele)godsdienst. Op de immense soldatenkerkhoven in Frankrijk kun je zowel op de gedenktekens van Duitse als Engelse, Amerikaanse en Canadese jongens Bijbelteksten zien staan. Als een macaber getuigenis dat het christenvolken waren die hier elkaar bestreden en hun jongemannen dwongen elkaar dood te schieten en af te slachten. En hoe! Soms staat bij beiden Psalm 23 op hun grafsteen: ’The Lord is my shepherd’ of ‘Der Herr ist mein Hirt’. Eén God en Vader, de God van hun doop. Vreselijk. Er zijn geen woorden voor.
Ja toch, er zijn gebedswoorden voor! Woorden als die van Psalm 72, die smeken om de komst van de Here Jezus, de vredevorst die eindelijk de vrede op aarde zal brengen, waarin de zwaarden zullen zijn omgesmeed tot ploegscharen. Want Gód heeft geen lust in een verwoeste aarde. Hij is de God van het leven en dát, dát zal door zijn genade en kracht hier toch eens weer triomferen. In zijn hele schepping, de bomen incluis.
‘Zalig zij, die hun gewaden wassen, opdat zij recht mogen hebben op het geboomte des levens en door de poorten ingaan in de stad’, Op. 22:14.
AMEN