1 Thessalonians 2:13-16

Lezen: Hand. 17:1-14; 1 Thess. 2:1-12
Tekst:1 Thess. 2:13-16

Geliefde gemeente van onze Here Jezus Christus,

Wat was die Paulus eigenlijk voor een man? Eén van die duizenden luilakken en nietsnutten die destijds langs de wegen zwierven met het verhaal van een nieuwe god, een nieuw filosofisch sys­teem of weer een nieuwe moraal leer? Alleen maar om de mensen geld uit hun zakken te klop­pen? Was Paulus ook zo’n profiteur?

Daar konden ze hem wel voor uitmaken, toen hij door Joodse intriges ’s nachts hals over kop de stad had moe­ten verlaten. ‘Zie je wel, nou gaat hij er gauw vandoor!’ Prachtkans voor satan om gauw het evangeliezaad uit de pasbekeerde harten weg te pikken.

Vandaar Paulus’ geweldige opluchting toen hij van Timotheüs hoorde, dat de gemeente in Tessa­lonika vol­hardde in het geloof! In het stukje dat we nu willen be­spreken uit de apostel zijn grote dankbaarheid voor de houding die de gemeente had aangenomen tegenover het Woord van God. Wat had ze dat gelovig beleden! Wat had ze daar­voor veel geleden! En wat hadden de Joden dat fel bestreden! Laten we die drie gebeurtenissen eens wat nauwkeuriger bekijken.

1.Hoe ze Gods Woord hadden beleden

Laat ik het meteen maar zeggen: op een manier die altijd weer een wonder is waarvoor God alleen de eer toekomt. Stel het u vooral niet mooier voor dan het was. Daar kwamen drie mannen aan uit Filippi. Eén was een Joden mannetje. Volgens zijn eigen brieven geen impone­rende verschijning. In Korinthe zeiden ze later: ‘Zijn brie­ven zijn wel gewichtig en krachtig, maar zijn persoonlijke ver­schijning is zwak en zijn spreken betekent niets’, 2 Kor. 10:10. Dus daar zat het hem in Tessalonika niet in dat zoveel mensen zijn Woord aannamen.

Daar was de apostel zelf ook heilig van over­tuigd. Dat lag niet aan mij. Dat lag niet aan Silans of Timo­theüs. Dat lag alleen aan God en aan de kracht van zijn Woord. Ik zal het u nog eens voorlezen.

Vers 13:

En hierom danken ook wij God onophoudelijk, dat u, toen u het gepredikte Woord Gods van ons hebt ont­vangen, het hebt aangenomen niet (als) een woord van mensen, maar, wat het in­derdaad is, als een Woord van God, dat ook werkzaam is in u die gelooft.

Daar dankte Paulus dus ‘onophoudelijk’ voor. En daarom moeten we dat hier ook maar regelmatig doen. Want het is toch een wonder, dat mensen die overspoeld worden met woorden, woorden, woor­den en nog eens woorden, in bepaalde woorden de stem horen van God! ‘Hé, dat is een heel ander woord. Dat is Gods Woord!’ Dat wonder had daar in Tessalonika plaats gegrepen – en hier ook. U zit hier tussen mensen van wie je hetzelfde kunt zeg­gen. Paulus’ woorden aangenomen als Gods Woorden.

Goed, daar zagen ze de man zelf. Hier hebben we zijn woorden op papier. Maar daar en hier zeggen we: ‘Nee, dat zijn geen gewone, mense­lijke woorden. Dat zijn Woorden van God!’ Dat is altijd weer een wonder als mensenmonden dat be­lijden. Paulus was er diep van doordrongen, dat hij dat zelf niet bewerkt had. En als wij jaar in jaar uit onze kinderen onder het Woord brengen – thuis en hier – en je merkt dat ook die jongens en meisjes het belijden: ‘Nee, dat is heel wat anders dan mijn schoolboeken, dat is het Boek van God!’; als je dat als vader en moeder of als leraar of lerares mag opmerken, dan behoor je Paulus’ voorbeeld na te volgen en God daarvoor op je knieën te dan­ken!

Een mensenhart van iets overtuigen, wat is dat moei­lijk. Je merkt het dagelijks. ‘Man, zie dat nou eens in! Meisje, geloof me nou toch!’ Hoe vaak mislukt je dat niet? En dan een mensenkind, uit Adam geboren, met een dwaalziek hart, grif ge­neigd leugens te geloven en de waarheid te wan­trouwen, levend in een wereld waarin de vader der leugen zijn triomfen viert en waarin de vromen de klaagpsalm aanheffen: ‘Help, HERE, want er zijn geen vromen meer!’ (Ps. 12) – ik zeg: in zo’n we­reld een men­senkind tot geloof in God en zijn Woord neigen, dat is Goddelijk werk. Geestes­werk. Waarvoor God de dank toekomt.

Zo moet u de huiselijke Bijbellezing en de zondagse kerkdiensten ook eens bekijken. Daar hoor je Gods Woord en daar horen ze de Bijbel aan als Gods Woord. Waar gebeurt dat elders in de wereld nog? Daarom is het zo heerlijk ’s zon­dags onder Gods volk te zitten. Waarom gaan we ’s zondags onder meer naar de kerk? Ook omdat ik daar onder Gods volk zit, dat de Schrift aan­hoort als wat zij werkelijk is, Gods Woord.

Want zo is het toch. Als het eten thuis genut­tigd is en de Bijbels komen op tafel (want u hebt er toch zeker wel allemaal één voor u?) en iemand leest dan uit Rom. 13: ‘Ieder mens moet zich on­derwerpen aan de overheden die boven hem staan’, dan hoort u een mensenstem. Goed. Vaders stem. Of die van een ander mens. Maar door mid­del van die menselijke stem klinkt bij u in de ka­mer de stem van God! Gods Geest spreekt daar. De Schrift is de Stem van de Heilige Geest.

Als u een cd hoort van een bekende zanger, dan zegt u: ‘O, dat is …’ Dat is. Dat wil zeggen dat (die stem, dat geluid) is die en die zanger. Dat vindt u heel gewoon ge­zegd. Zo zou iemand die bij u binnenkomt onder het Bij­bellezen en die hoort zeggen: ‘Ieder mens moet zich on­derwerpen aan de overheden’, kunnen zeggen: ‘O, dat is de Heilige Geest!’ Is die voorlezer bij u aan tafel dan Gods Geest? Houd op, wat een dwaasheid. Is dat Boek, die Nederlandse Bijbel, dan Gods Geest? Welnee. Maar zijn stem klinkt er. ’t Zijn zijn Woorden. ’t Is zijn Boek. Zoals die cd niet die zanger zelf is. En dat geluid door uw luidspreker ook niet. Toch zegt u: ‘Hé, dat IS …’ Praktisch mag u dat best zeggen: ‘Hé, dat is …’ Zo mag u even praktisch van de Schriftwoorden zeggen: ‘Dat is de Geest van God’. Of daar hóór ik de Geest van God. Of nog korter: ‘woorden van God!’

Gemeente, nogmaals, laten we God daar gere­geld voor danken, als onze gemeente daarin op die van Tessa­lonika lijkt. Dat de woorden van Paulus en Petrus en Je­saja en David hier worden aange­hoord en gehoorzaamd en geloofd en beleden en geprezen en aangegrepen niet als mensenwoorden-en-meer-niet, maar, wat ze, voor zo­ver ze in de Schrift staan, ook werkelijk zijn: woorden van Gód. Daarmee staat of valt feitelijk ons hele ge­meente-zijn.

Want in de wéreld laat men zich nog steeds in de war brengen door satans oudste vraag: ‘Is het waar dat God gezegd heeft…?’ Daarmee tracht hij ménsen boven Gods Woord te plaatsen. Maar in de gemeente bewijzen we onze bekering door onze belijdenis: ‘God heeft gezegd …’ Punt! Uit! Dat geeft de doorslag.

Laten we allen volharden in de belijdenis van Petrus:

En wij achten het profetische woord (daarom) des te vaster, en gij doet wel er acht op te ge­ven als op een lamp die schijnt in een duistere plaats totdat de dag aanbreekt en de morgen­ster opgaat in uw harten, II Petr. 1:19.

2. Hoe de gemeente voor Gods Woord had gele­den

Ja, die Thessalonicenzen hadden ’t niet al­leen bele­den, ze hadden er ook voor geleden. Dat gaat trouwens altijd samen, lijden en belijden. Want het echte belijden dat is uitkomen voor de Waarheid vooral op die punten waar de tijdgeest bezwaar maakt en waar het belijden met lijden vergezeld gaat (Groen van Prinsterer).

De Here Jezus had het al voorzegd: ‘Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme zijn kruis op en volge Mij’, Matt. 16:24. En zo werd wél vervolgd worden voor Christus’ trouwe discipelen bijna meer normaal dan niet vervolgd worden. ’t Gebeurde meteen al.

In Handelingen 8 lezen we van een zware ver­volging tegen de gemeente van Jeruzalem, waar­door de gelovigen verspreid werden over heel Judea en Samaria. En u weet het, een mens gaat zomaar z’n huis niet uit. Maar die eer­ste Joodse christenen, van die beroemde gemeente in Je­ruza­lem, wél. Die moesten hun huis uit. De diaken Ste­fanus werd zelfs gestenigd. Saulus van Tarsen, onze apostel Paulus, ging toen nog als een dolle tekeer. Hij sleepte ze uit hun huizen, mannen en vrouwen sloeg hij in de boeien, Hand. 22:4.

Ik haal dit even op, omdat Paulus dat hier zelf ook doet. Hij vergelijkt namelijk die gemeente van Tessa­lonika in haar trouw aan Gods Woord met die vervolgde gemeenten in Judea. Ik zal het u nog even voorlezen.

Vers 14:

Want u, broeders, bent navolgers geworden van de gemeenten Gods in Christus Jezus, die in Judea zijn, omdat ook u hetzelfde te verdu­ren hebt gehad van uw eigen volksgenoten als zij van de Joden …

Het is de moeite waard dit vers nauwkeurig te le­zen. ’t Be­gint met het woordje ‘want’ (‘Want, u broeders, bent na­volgers geworden …’). Dus dan moeten we nog eens naar het voorafgaande vers kijken. Daar had de apostel ook dit van Gods Woord gezegd (ik sloeg het zo-even opzettelijk over): ‘Dat ook werkzaam is in u die gelooft’. Dus dan wordt de hele zin in mijn woorden gezegd: ‘Ja, dat Woord van God werkt in u, want u wordt net zo ver­volgd als de gelovigen in Judea …’

Vindt u dat niet opmerkelijk? Wij zouden dit mis­schien veel ‘dierbaarder’ aanpakken. Om te bewijzen dat Gods Woord krachtig werkt in ons leven wijzen op de vrede van God in ons hart of onze vreugde in de dienst van de HEER. Maar Paulus zegt: U hoorde door mijn mond Gods Woord en dat is het ook. Het werkt in u. Kijk maar: u wordt ook vervolgd en u houdt daarin vol! Dat zag Paulus als een bewijs van de kracht van Gods Woord: dat gelovigen er alles voor lijden willen!

Neem zo’n broeder als Jason, bij wie Paulus in huis geweest was. Werd door het straatvolk – dat zelf weer was opgestookt door de Joden – voor de stadsbestuurders gesleept. En schreeuwt die massa daar op straat: ‘Staats­gevaarlijk zijn ze, die chris­tenen!’ En staatsgevaarlijk was zoals u weet le­vensgevaarlijk in het Romeinse rijk. Net als nu nog in sommige landen. Maar Jason en de zijnen hadden die vijandschap, die vast niet meteen voorbij was, standvastig verduurd. En daarin zag Paulus nu de kracht van Gods Woord

U leest natuurlijk wel eens wat over vervolgde chris­tenen. Je zou op een Bijbelstudieclub of ver­eniging bij­voorbeeld eens iets kunnen voorlezen uit een martelaars­boek. Dan onderhoudt u de band met de lijdende broe­derschap in het verleden. Maar die is er ook nu op veel plaatsen. Er zitten nú broeders en zusters van ons in werkkampen en vrouwen met hun gezinnen zonder vader. Er wor­den ook nú gemeenten geboycot. Er zijn jongens en meisjes met goede studiekoppen die niet mogen stude­ren. Er is nameloos leed bij christenen overal ter wereld.

Toch verduren ook die dat lijden. Zijn die dan zo sterk? Hebben die van die ijzeren zenuwen? Zijn dat van die krachtige persoonlijkheden? Nee, dat is het niet. Het is de kracht – Paulus zegt let­terlijk: de energie – van Gods Woord in die har­ten. Is dat geen troost? Dat Gods Woord zó sterk is?

U denkt misschien ook wel eens: Zou ik dat ook volhouden als het eens van mij gevraagd wordt? Nee, waarschijnlijk niet. Uw krachten zouden tekort schieten. Maar de kracht van Gods Woord niet. Dát houdt onze harten onder zijn Goddelijke beslag.

3.Hoe de Joden Gods Woord hadden bestreden

Ik noemde zo-even de arme Jason, die uit zijn huis werd gesleept en door het straatvolk voor het stadsbestuur werd gesleept. Dat overkwam hem op aanstoken van de Joden in Tessalonika. Daar spreekt Paulus over in vers 15 en 16. Ik zal die eerst nog een keer voorlezen. In Judea waren die Joden ook al zo tekeer gegaan tegen de ge­meenten van God en dan zegt Paulus dit van hen:

Vers 15-16:

… de Joden, die zelfs de Here Jezus en de profeten gedood en tot het uiterste vervolgd hebben, die God niet behagen en tegen alle mensen ingaan, daar zij ons verhinderen tot de heidenen te spreken tot hun behoud, waardoor zij te allen tijde de maat van hun zonden vol maken. De toorn is over hen gekomen tot het einde.

Dat is een zeer ernstig woord, dat hoort u wel. Toch is het goed dat we ook dit eens overwegen. Ik kreeg in de va­kantietijd nog een ansicht van iemand uit Israël waarop een Jood stond afge­beeld. Zwarte flambard op. Lange baard. Gebeden­boek in de hand. Hij stond vlak voor de Klaag­muur te bidden. Vooral de EO-gids komt nog al eens met zulke beelden.

Zulke platen suggereren iets godsdienstigs. Een bid­dende Jood… Vlak bij de Klaagmuur, een brokstuk van de tempel. In het oude Jeruzalem. Dat roept bij veel christenen godsdienstige ge­voelens wakker. Alsof zo’n biddende Jood bij de Klaagmuur God werke­lijk behaagt. Alléén om het feit dat hij Jood is en bij een brok tempel staat met een Joods boek! En alsof Jeruzalem bij Hem nog altijd bepaalde voorrechten heeft. Alsof het hui­dige Israël zó als het reilt en zeilt God be­haagt, meer dan andere volken, alleen om­dat het van Is­raël afstamt. Maar dan spreekt Paulus hier wel an­dere taal.

Ik herinner u aan zijn scherpe, antithetische naamge­ving voor de Judese kerken: ‘de gemeen­ten van God die in Christus Jezus zijn’. Niet die Hem als Messias verwer­pen. Want dat zag de apostel tot zijn diepe verdriet velen van zijn volksgenoten doen: ook de Messias en zijn apos­telen nog verwerpen. Ik zeg: ook nog. Want zij had­den reeds alle profeten gedood of vervolgd. Dat hoef ik u niet te bewijzen. Stefanus zei: ‘Wie van de profeten heb­ben uw vaderen eigenlijk niet vervolgd?’ Hand. 7:52. Niet één niet.

Toen kwam Gods Zoon zelf op aarde. Of zoals Hij het in de gelijkenis zei: ‘En ten laatste zond Hij zijn Zoon, zeggende: Mijn Zoon zullen zij ont­zien’, Matth. 21:37. Maar ook die hebben ze ge­dood. Hoewel Hij zóveel lie­felijke tekenen en wonderen in hun midden had gedaan. En hoewel Hij de vervulling was van de beloften, heeft Israël de maat van zijn profetenhaat volgemaakt door zelfs zijn eigen Messias te doden. Of zoals Paulus het hier zegt: ‘die zelfs de Here Jezus en de pro­feten hebben ge­dood’.

En alsof dat nog niet genoeg was, vervolgden zij ook Je­zus’ apostelen. Ga maar na. Stefanus werd gestenigd. Jakobus, de broeder van Johan­nes, met het zwaard ge­dood. Petrus in de gevan­genis gezet. En Paulus zelf? Overal, maar dan ook overal door de Joden tegengewerkt. ‘En ons tot het uiterste vervolgd hebben’, vs. 15.

Nog letterlijker: ‘Vervolgende uitgedreven hebben’. Nu pas nog Tessalonika uitgedreven. En Filippi uitgedre­ven, met een gegeselde rug. In Damascus haast door Jo­den vermoord, Hand. 9:23. Door Joodse haat Antiochië uit­gewerkt, Hand. 13:50. Door Joodse intriges Ikonium moe­ten verlaten en Lystra (Hand. 14:2, 19). Altijd en overal werd Paulus door de Joden vervolgd.

Maar wat als hun dat eens gelukt was? Paulus kwam met het Evangelie van de enige Redder! God wilde dat alle mensen behouden worden door Jezus, maar de Joden wilden dat niemand door Je­zus behouden werd. ‘Ze gaan tegen alle mensen in, doordat ze ons verhinderen tot de heidenen te spreken tot hun behoud’, vs. 16a.

En daardoor maken ze de maat van hun zonden vol. En als de maat vol is, dan loopt hij over. Dat gebeurt nu, zei Paulus. ‘De toorn is over hen ge­komen tot het einde.’ Nogmaals, dat is een buiten­gewoon ernstig woord.Maar die woede van God kwam niet onverwachts en onaange­kondigd.

 Johannes de Doper had gewaarschuwd, ‘voor de ko­mende toorn!’ En de Here Jezus zelf ook, in menige ge­lijkenis. ‘Wanneer nu de heer van de wijngaard komt, wat zal hij met die pachters doen? Een kwade dood zal hij hen aandoen. Daarom, Ik zeg u, het Koninkrijk Gods zal van u weggenomen worden’, Matth. 21.

En van de tempel had de Here al gezegd: Hier zal geen steen op de andere blijven. ‘Zie, uw huis wordt aan u overgelaten’, Matth. 23:38, 24:2. Nog op weg naar Golgota sprak de Here tot de vrou­wen van Jeruzalem over de komende ver­bondswraak over Jeruzalem. Ik vraag me af of wij hier bij het lezen van de evangeliën niet te weinig oog voor hebben. Voor Jezus’ ontzettende oor­deelprediking over de Messias verwerpende Joodse kerk.

Nu, van die woede waarover Jezus en Johannes de Do­per jaren tevoren al hadden gesproken, zei Paulus hier in 1 Thess. 2: ‘die toorn is over hen gekomen tot het einde’, vs. 16c. Men zou ook mo­gen lezen: ‘ten volle’. Gods  toorn is in volle mate over hen gekomen’. Israël raakte verhard, net als de Farao. En als je begint met niet-willen, dan kun je wel eens moeten eindigen met: niet-meer-kun­nen. Als straf op je onwil. In Israëls geval: zijn eeuwenlange onwil en haat tegen God en zijn Woord en tegen zijn Messias en apostelen en te­gen Gods liefde voor een wereld verloren in schuld.

Zeker, in Romeinen 11 leert de apostel meer. Dat het niet zo is, dat nu geen enkele Jood meer zalig kan en mag worden. Nee, ook Joden kunnen en mogen nog steeds ge­red wor­den, als ze zich beke­ren tot Messias Jezus. Een Restant uit Israël zal dit volgens Paulus ook inderdaad doen. Het ontstond al in zijn eigen tijd. Hij hoorde er zelf toe.  

En dit Restant zal in de Jongste Dag ‘geheel Is­raël’ vertegenwoordigen. In dat Messias belij­dende restant of overblijfsel zal ‘geheel Israël’ za­lig worden. Maar op het Messias verwerpende Is­raël rust Gods toorn. Zoals aangekondigd was door Johannes en de Here Jezus.

De Evangelische Omroep mag wel oppassen dat ze deze ontzettende waarheid over het Messias verwerpende Israël niet ver­doe­zelt. Bijvoorbeeld door plaatjes die het tegendeel suggereren. Het was beter de Klaagmuur eens te laten zien met Je­zus’ woord erboven afgedrukt: ‘Zie, uw huis wordt u woest gelaten’ (SV). ‘Hier zal geen steen op de andere blijven die niet afgebroken zal wor­den’.

Als het aan Israël gelegen had, dan zouden wij in West-Europa nooit iets van de Here Jezus ge­hoord heb­ben, onthoud dit maar goed. Nooit. En nog weigert dit volk-als-volk onze Here Jezus te aanvaarden als Messias. Zij zullen zichzelf wel verlossen met straaljagers en bommenwerpers. ‘Niet door kracht, noch door geweld’, zei de HEER. ‘Wel door kracht en door geweld’, zegt het moderne Israël. Tussen hen en ons in staat Mes­sias Jezus.

Moge het God in zijn grote barmhartigheid be­hagen in onze dagen nog een groot Overblijfsel uit Israël te ver­gaderen. Wie weet gaat Hij dat nog doen. En moge de val van de anderen ons christe­nen-uit-de-heidenen er diep van doordringen, dat als God de on­gelovige Joden (de natuurlijke tak­ken van de oude olijf­boom) niet spaarde, Hij dat ons (de wilde, geënte takken op die boom) bij ge­lijk ongeloof zeker niet zal doen. Bo­vendien kun­nen Joden die zich bekeren nog altijd op­nieuw ge­ënt worden!  (Romeinen 11:20-24).

Gemeente, ik ga eindigen.

We spraken vanavond over drie dingen: belij­den van het Woord van God, lijden voor dat Woord en bestrijden van dat Woord. Moge God ons er genadig voor bewa­ren dat we zijn heilig Woord ooit zouden bestrijden. Al is die vreselijke Jodenzonde ook door de christenheid al in hui­ve­ringwekkende mate bedreven!

Laten we het liever dagelijks met woord en daad be­lijden, ook al kost dat ons lijden. Maar op lijden volgt verblijden. Want indien wij met Hem lijden, zullen wij ook met Hem verheerlijkt wor­den. Met Hem die ons verlost van de komende toorn.

AMEN