1 Thessalonians 4:1-8

Lezen: 1 Tes. 4:1-8
Zingen: Psalm 19:1-6; 120:1-2; 138:1

Geliefde gemeente van onze Here Jezus Christus,

Weet u nog hoe Paulus in Tessalonika huisbezoek bracht? Wat hij antwoordde als jongens of meisjes hem vroegen: ‘Wat mogen wij als christenen nu wél en wat mogen we niet?’ Dan was Paulus’ sleutelwoord: ‘Waar­dig!’. Alles wat je doet of laat, moet ‘God waardig’ zijn en passen bij het Koninkrijk en de heerlijkheid waartoe Hij je roept, 1 Tes. 2:12.

Hier in 1 Tes. 4 komt hij op die christelijke levens­wandel nog eens terug. Want die hangt er maar niet zo’n beetje bij. Geloven in God en in de Here Jezus Christus is geen kwestie van bepaalde godsdienstige theorieën aan­hangen. Nee, de christelijke leer is een christelijk leven. Onze leer is ons leven. En als het goed is, is ons leven onze leer.

Alleen heeft de apostel er hier in 1 Tes. 4 een ander sleutelwoord voor dan in 1 Tes. 2. Daar was het ‘waar­dig’, hier is het ‘heilig’. Heel onze handel en wandel moet heilig zijn. Tot in de meest verborgen hoeken van ons le­ven, zoals ons geslachtsleven. Ook daarin wil God heili­ging. Paulus verbiedt daarom alle onreinheid en eist hei­liging en eerbaarheid.

  1. Buiten het huwelijk
  2. Binnen uw eigen huwelijk
  3. Jegens andermans huwelijk

1. Heiliging en eerbaarheid buiten het huwelijk,  1-3.

Ja, geloven is meer dan een catechismus uit je hoofd ge­leerd hebben. Als je in de Here Jezus Christus gelooft, dan leef je zoals Hij het je geleerd heeft. Paulus noemt geloven hier in vs. 1 wandelen:

1.Voorts dan, broeders, vragen wij en vermanen wij u in de Here Jezus, dat u, zoals u van ons ver­nomen hebt hoe u moet wandelen en God behagen, zoals u ook inderdaad wandelt, dat nog meer doet.

Daar hebt u het: geloven is een bepaalde levenswandel. Dat is theorie en praktijk in één. Ons leven is onze leer – als het goed is. Ook op seksueel gebied, zoals we straks van de apostel zullen horen. En laat ik dat nu alvast ook maar als voorbeeld nemen.

Waarom moeten we ook op seksueel gebied heilig le­ven? Omdat we als christenen een dor wetboek hebben met een aantal paragrafen over dit deel van ons leven? Welnee, we zijn geen farizeeërs. ‘Ik vermaan u in de Here Jezus’, zegt Paulus. Als je hem hoort, dan hoor je de Here Jezus. En wat heeft Hij ons geleerd? Zó te leven, dat God als Hij ons ziet, bij zichzelf denkt: ‘Wat vind Ik dat mooi van die jongen! Wat doet die vrouw precies wat Ik graag zie!’ ‘Hoe u moet wandelen en God behagen’, zegt Pau­lus hier in vs. 1.

En dat deden ze in Tessalonika. Paulus zegt het zelf: ‘Jullie doen het al’, Alleen nu moeten ze het nog meer doen. Niet nog krampachtiger – dat zou farizees zijn – maar met nog meer liefde, dat is christelijk. Zoals een verliefde jongen het ook graag doet als je tegen hem zegt: ‘Hou nog maar meer van haar!’ Dat is dat bepaald geen koud gebod en ook niet aan dovemans oren gezegd.

Nu, Paulus had al verteld, wat God graag zag:

2 Want u weet welke voorschriften we u gegeven heb­ben door de Here Jezus. 3 Want dit wil God: uw hei­liging, dat u zich onthoudt van de hoererij (BV: on­tucht)

Daar hebt u dat andere sleutelwoord: heiliging. ‘Want dit wil God: uw heiliging’. Want God zelf is heilig. God is een ongenaakbare majesteit voor alles wat ook maar zweemt naar zonde, duivel en dood. Als het daarover gaat is God een verterend vuur. Dat weten we toch? Hij was toch niet te naderen voor een Israëliet als er geen leviti­sche priester tussen hen stond? En Hij is toch voor ons nog niet te benaderen buiten onze Here Jezus om, de Middelaar Gods en der mensen? We weten  toch uit ver­schillende geschiedenissen in de Bijbel hoe Hij los­brandde tegen zonde en zondaars? God is God! En God is als God de Heilige, de volmaakt Reine.

Nu, die God heeft een volk geroepen. Een gemeente. En omdat die gemeente bij Hem hoort, is ze ook zijn hei­lige gemeente. Dat is haar heilige stand. De onze ook. We zijn heilige mannen en vrouwen, heilige jongens en meisjes. Afgezonderd van de wereld en bestemd voor de dienst van God. Niet meer behorend bij dat zwarte doods

rijk van de satan, maar bij het lichte levensrijk, het reine Koninkrijk van God en van zijn Zoon Jezus Christus

Maar dat moet nu ook te zien zijn! Adeldom ver­plicht! Als je heilig van stand bent, hoor je ook heilig te leven. Dus apart. Want heilig, dat is apart. Apart-voor-God. En dat is maar geen kwestie van een zweverig ge­voel, maar dat moet bijvoorbeeld ook uitkomen in ons geslachtsleven. Ten eerste buiten het huwelijk. ‘Want dit wil God: uw heiliging, dat u zich onthoudt van de hoere­rij’. Je mag ook met een andere vertaling lezen: ‘van de on­tucht’.

Hoererij of ontucht is in het Nieuwe Testament hét verzamelwoord voor een hele rij zonden op seksueel ge­bied. Prostitutie in tempels en bordelen. Buitenechtelijk geslachtsverkeer. Homoseksualiteit. Bestialiteit. Dat vond men in die oude heidense wereld min of meer gewone en vanzelfsprekende dingen. En naar mate ons land en volk in dat heidendom terugzakken, zal de publieke opinie bij ons in dit opzicht ook wel steeds toleranter worden.

Naar een tempelprostituee lopen? Vond men heel ge­woon. Een slavin of vriendin als concubine erop na hou­den naast je eigen vrouw? Heel gewoon toch? Of je nu getrouwd was of niet. Een man had nu eenmaal zulke be­geerten. Het zou zelfs ongezond zijn die af te remmen, zeiden ontwikkelde Grieken 2000 jaar geleden al. Seksu­ele onthouding? Zelfbeheersing? Daar zouden ze om ge­lachen hebben.

Nu hoort u wel hoe ouderwets zogenaamde moderne opvattingen over deze dingen feitelijk zijn. Zo oud als het Europese heidendom. Daarom is Paulus’ vermaning zo actueel voor ons. Onze jongens en meisjes komen lang­zamerhand in eenzelfde soort maatschappij te leven als de jeugd van Tessalonika.

En menig christen is geneigd er maar aan toe te ge­ven. Wat moet je anders? Iedereen gaat met zijn vrien­dinnetje op vakantie. Ze gebruiken allemaal de pil of wat anders. Ze horen ervan via de media en ze horen ervan op school. Iedereen doet het. Je bent ouderwets als je niet meedoet. Je komt alleen te staan. Als je heel die heidense praktijk op seksueel gebied als ontucht verwerpt en ver­mijdt, dan kom je apart te staan.

Ja, dan komt duidelijk aan het licht wie jij bent en wie zij zijn. Jij hoort bij de heilige God en bij zijn heilige ge­meente. En wat was heilig ook alweer? Heilig, dat is: af­gezonderd van de wereld en bestemd voor de dienst van God. Afgezonderd van al die jongens en mannen en vrouwen bij jullie op school, op de zaak of waar je ook leeft, die zich van God noch gebod op seksueel gebied iets aantrekken. Daar hoor jij niet bij en dat laat je dan ook zien.

Maar dat is toch bij mensen van deze tijd onverkoop­baar, zal iemand zeggen. Ik vrees het ook. Maar het evangelie is ook niet naar de mens (al is het ook hier wel het beste voor de mens). Als je doet wat Paulus hier als apostel van de Here Jezus tegen ons zegt, dan kom je apart te staan.

Want God wil onze heiliging. God wil dat we ons ook op dit terrein – geslachtsverkeer buiten het huwelijk – ‘heiligen’. Dan richten we ons steeds meer op Hem die wars is van alle zonde en smeerlapperij. Maar die ook groot van vergeving is  voor hen die zich daarvan beke­ren. Dat is ook Paulus’ boodschap. Laat ik daar dit punt mee beëindigen.

In de kerk van Korinthe zaten broeders die vroeger hoerenlopers waren geweest, schuinsmarcheerders, schandjon­gens en knapenschenders. ‘Sommigen van u zijn dat ooit geweest’, schrijft Paulus in 1 Kor. 6. ‘Maar u hebt u laten afwassen, u bent geheiligd, u bent rechtvaar­dig verklaard (dat is: u hebt vergeving ontvangen) door de naam van de Here Jezus en door de Geest van onze God’.

Maar God eist ook heiliging en eerbaarheid.

2. Binnen het huwelijk, vs. 4 en 5.

Zullen we die verzen eerst nog eens lezen? Ik begin bij vers 3, want het is allemaal uitwerking van vers 3:

Vs. 3, 4, 5 Want dit wil God: uw heiliging, dat u zich onthoudt van ontucht (dat hebben we net besproken; en dan komt nu het vervolg), dat ieder uwer in heili­ging en eerbaarheid zijn vat wete te verwerven, (NBV: dat ieder van u zijn lichaam heiligt en in eer­baarheid weet te beheersen) niet in hartstochtelijke begeerlijkheid, zoals ook de heidenen, die van God niet weten. (NBV: En dat u niet zoals de ongelovigen die God niet kennen, toegeeft aan uw hartstocht en begeerte).

Laat ik beginnen bij het eind van deze verzen, bij die ‘heidenen die van God niet weten’. Wat is altijd en overal één van de eerste gevolgen geweest van de afval van de levende God, vanaf Lamech al? Dat de vrouwen en meisjes het kind van de rekening worden. Het is kenmer­kend voor het heidendom van alle tijden dat het vrouwen en meisjes degradeert van mensen tot dingen. Gebruiks­voorwerpen. Terwijl overal waar het evangelie van de Here Jezus kwam, vrouwen en meisjes de heilzame in­vloed ervan konden opmerken. Ze werden weer als vol­waardig mens beschouwd. Zelfs als zusters in de Heer. Mede-erfgenamen van het rijk van God. Heidendom ver­laagt hen, christendom verhoogde hen. Dat gaat nog steeds op.

Wat was nu in dat oude Griekenland een vrouw? Zelfs je eigen vrouw? Daar kon je toch mee doen wat je wilde? In ongeremde ‘hartstochtelijke begeerlijkheid’, zoals Paulus het hier uitdrukt. Veel huwelijken kwamen zo ook tot stand. Met als voornaamste motief van de mannelijke kant: ‘hartstochtelijke begeerlijkheid’. Maar zó moeten christenjongens en christenmannen hun vrouw niet ‘verwerven’, zegt de apostel.

Hij noemt de vrouw hier in de NBG-vertaling ‘vat’, maar dat woord heeft in zijn wereld vast niet raar geklon­ken. Evenmin als wanneer wij het kwaad of raar bedoelen als we van een jong meisje zeggen: ‘Dat is een pittig ding!’ Dan gebruik je het woord ‘ding’ vermoedelijk net zo gewoon als Paulus zijn woord skeuos, NBV : lichaam.

Ook hier wil God heiliging, heilig-wording, afzonde­ring, een aparte levensstijl op Hem gericht, de heilige God. Dan is je vrouw of meisje voor jou in de eerste plaats een kind van God, net als jij een vriendin van de Here Jezus, met lijf en ziel net zo goed door Hem gekocht en betaald als jij met het jouwe. Dan ga je vóór en in je huwelijk ‘heilig’ en ‘eerbaar’ met haar om.

‘Heilig’, dat is op een aparte manier. Anders dan de mannen en jongens van deze wereld gewoon zijn. Je gaat ‘eerbaar’ te werk. Je eert in haar de zuster, de medemens, het kind van God, het eigendom van de Here Jezus. Dan ben je geen grove egoïst, ook niet in je huwelijk. Dan ben je geen stiekeme tiran, veilig weggekropen achter de bur­gerlijke en kerkelijke huwelijksplechtigheden. Dan ben je geen heiden, die God niet kent. Dan lijdt je vrouw niet in stilte haar strikt-eenzame huwelijksleed. Want dan regeert de hartstocht niet, maar de innige begeerte God de Heer te behagen. Weet u ’t nog, uit vers 1? Dan is je diepste drijfveer, zelfs in de intieme momenten: God moet met liefde en welbehagen naar me kunnen kijken.

Dan is hartstocht op zichzelf geen verboden begeerte. Want dezelfde apostel die hier de christenmannen onder zijn gebod plaatst, schrijft aan de gemeente van Korinthe heel openhartig over de wederzijdse huwelijksplichten, ook die van de vrouw. ‘Een vrouw, schrijft hij in 1 Kor. 7:4v, heeft niet zelf de zeggenschap over haar lichaam, maar haar man; en ook een de man heeft niet zelf de zeg­genschap over zijn lichaam, maar zijn vrouw. Weiger el­kaar de gemeenschap niet, of het moest zijn dat u er we­derzijds mee instemt u enige tijd aan het gebed te wijden. Kom daarna echter weer samen. Anders zal Satan uw ge­brek aan zelfbeheersing gebruiken om u te verleiden. Het had heel wat huwelijksmisère kunnen voorkomen als dit ter harte genomen was.

Waarmee ik maar zeggen wil: Paulus verbiedt zoals u ziet de geslachtelijke omgang absoluut niet, maar hij plaatst haar wel onder het gezag van Gods wil. In één woord: ’t moet heilig. Het moet anders dan bij onge­remde, egoïstische wereldlingen. Het moet in de geest van de barmhartige en heilige God. De Schepper van Eva. De Auteur van het boek Hooglied.

 3 Heiliging jegens andermans huwelijk

6a en dat men zijn broeder niet slecht behandele of bedriege in deze zaak …

Het lijkt mij in dit verband het meest passend als we bij ‘deze zaak’ denken aan de pas besproken zaak van de heiliging en eerbaarheid op seksueel gebied. Daarin moet je ook je broeder niet slecht behandelen. Uiteraard door hem het uitsluitende recht op zijn vrouw te ontnemen door hem samen met haar te bedriegen. Zoals David zijn broeder Uria bedroog. Dit heet ook in de Schrift ‘de zaak Uria’, niet ‘de zaak-Bathseba’. David kwam allereerst Uria in zijn recht te na.

Op een getrouwde vrouw heeft alleen haar man recht en op een getrouwde man alleen zijn vrouw. Een vrouw mag alleen volledig vrouw zijn voor haar man en een man alleen voor zijn vrouw. Zo is Gods ordening en het men­selijke geweten getuigt daarvan. Het zijn geen onvergefe­lijke dingen, maar wel verkeerde dingen. Als je het met de vrouw van je broeder aanlegt, bedrieg je ook hem.

Ik hoef u niet te vertellen hoe vaak dit voorkomt. De moderne geest van permissiveness (toegefelijkheid) be­rooft de mensen van allerlei remmen die de oude zeden nog boden. En wie meent te staan zie toe dat hij niet valt. David en Simson overwonnen een leeuw, maar vielen beiden voor een vrouw. Je kunt ook als getrouwde stellen teveel bij elkaar over de vloer komen.

Ik weet het, velen zouden, als ze dit alles hoorden, een wegwerpend gebaar maken: wat een achterlijk gepraat! Maar wie verwerpen ze dan? Hoor maar

6b-8 want de Here is een Wreker van dit alles, zo­als we u ook vroeger gezegd en nadrukkelijk betuigd hebben. Want God heeft ons niet geroepen tot onrein­heid, maar in heiliging. Daarom, wie dit verwerpt, verwerpt niet een mens, maar God, die u immers ook zijn Heilige Geest geeft.

De Here is een wreker van dit alles. Dus van ontucht buiten het huwelijk, gemene praktijken binnen het huwe­lijk, geheime verhoudingen met de man of vrouw van een ander. Denk niet dat God dit alles over zijn kant laat gaan. Want Hij heeft ons niet geroepen om er in seksueel opzicht maar op los te leven en onze eigen begeerten als maatstaf voor ons handelen te nemen.

God heeft ons geroepen. Bij onze doop nog wel met onze voornaam erbij. Dat was Goddelijk serieus. Ik doop jou in de naam des Vaders. Jij hoort nu bij Mij. En denk er om: Ik ben zo heilig dat de serafs in de hemel met hun vleugels hun gezicht voor mij bedekken en onafgebroken roepen: ‘Heilig, heilig, heilig is de Here der heerscharen. De ganse aarde is van zijn heerlijkheid vol.’ Toch hoor jij bij Mij. Omdat Jezus tussen Mij en jou als Middelaar kwam staan.

Dan duld Ik bij jou geen onreinheid, maar wil ik dat je heilig leeft. Heel anders dan wat je om je heen ziet. Want waarvoor gaf Ik je anders mijn Heilige Geest in je hart dan om je heilig te leren leven, volgens het heilig evangelie?

En zo niet, dan kan Hij ons dit onheilige gedoe heel zuur laten opbreken. Ik zeg niet dat Hij dit altijd doet. De Schrift leert evengoed dat God woont bij de verbrijzelden van geest. Toen Achab  een rouwkleed aantrok als teken van berouw zei de HERE meteen tot Elia: ‘Heb je dat gezien, Elia? Zeg maar tegen hem dat Ik dat kwaad niet bij z’n leven zal laten komen’.

Als het even kan, vergeldt God het niet. Maar dan moeten we in de binnenkamer op onze knieën voor Hem onze zonden en misdaden belijden, dan zal Hij ze ons ze­ker vergeven. Zeker. Daar hoeven we niet aan te twijfe­len. ‘De HERE vergeeft veelvuldig’. Het is zijn aard on­uitsprekelijk vergevensgezind te zijn, maar alleen als wij onze zonden niet alleen belijden, maar ook laten.

Moge God ons allen – jong en oud, getrouwd en onge­trouwd – door zijn Heilige Geest leren hoe onze levenswandel moet. Als kinderen van het licht in een duistere wereld. Een heilige gemeente. Moge Hij ons bijstaan om op dit levensterrein heilig te leven en Hem te behagen. En wat doen we als Gods kinderen liever dan dit: onze God en Vader welgevallig zijn?

AMEN.