Deuteronomium 23:15 – 24:15

Lezen = tekst
Zingen: Liedboek 7:1,2,4 / Psalm 15:1, 4/ Liedboek 462,4 / Ps. 24:1,2,3 / Ps. 62:6,7 / Ps. 119:47,65

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Een poos geleden las ik in de krant dat ergens in Ne­derland een kerkvóógd er met kerkgéld vandoor was gegaan. Voor de seculiere pers is dat voorpagina­nieuws. Als hij nu nog had beweerd dat Jezus Christus níet echt uit de dood is opgestaan, dan had geen journalist daar zijn laptop voor gepakt, maar nu was hij aan géld gekomen!

En geld, dat is een god. Daar moet je afblijven. Als ie­mand een paar honderdduizend euro verduis­tert, dan wordt hij behoorlijk zwaar gestraft. Het maakt soms in de strafmaat niet eens zoveel verschil of je paar ton verduisterd hebt of een mens gedood hebt. Dat zegt wat over de waardenschaal in onze cultuur. Geld of een mensenleven.

Wat leert de Thora of Wet van Mozes ons dan heel andere normen en waarden. Als die meer waren doorgevoerd in ons rechtsbestel dan zouden we ver­moedelijk ook minder ne­gatief over het achtste ge­bod gesproken hebben. Nu zijn we gefixeerd door het ‘U zult niet stelen’, maar wat moeten wij volgens dit achtste gebod wél doen? Daarvoor wil ik nu met u gaan luisteren naar de verklaring die Mozes daar­van geeft in Deuteronomium 23.

Nee, daar werkt Mozes dit gebod alweer niet uit in een aantal scherp geformuleerde wetsartikelen, maar daar noemt hij weer wat uit het leven gegrepen voorbeelden, waaraan hij ons (alweer) de geest van dit gebod wil demonstreren.

Israël moest ook ten aanzien van geld en goed als volk in liefde samenleven. Je kunt het ook zo zeggen: Mozes gebood Israël gerechtigheid na te jagen. Niet de harde Romeinse gerechtigheid van Vrouwe Justitia met haar blind­doek voor, maar Bijbelse gerechtigheid, die niet tegenóver barmhartigheid staat, maar juist van liefde en barmhartigheid doorgeurd is.

Nu, welke houding moesten de Israëlieten dan aanne­men tegenover de bezittingen van hun naaste? Dit laat Mozes ons nu zien aan de hand van elf voorbeelden. Ik loop ze  een voor een met u door.

Voorbeeld 1: Deut. 23:15 en 16

Stel u voor, er komt straks van buiten Kanaän een ge­vluchte slaaf uw land binnen, wat dan? Het voor­beeld volgen van de heidenen die soms internatio­nale verdragen opstelden met clausules over het te­rugzenden en uitleveren van ge­vluchte slaven? Dan was de arme stakker natuurlijk nog niet jarig. Een hand afhakken of met een brandijzer een stempel op zijn voorhoofd zetten, vond men heel gewoon.

Zo is de wereld zonder God: hard, hardvochtig en wreed. Want die man had géld gekost! Hij behoorde tot ie­mands bezittingen! (vgl. 1 Kon. 2: Simeï ach­tervolgt zijn ge­vluchte slaven tot in het Filistijnse Gath!).

Nu, alles goed en wel, maar zo hard zou een Isra­ëliet als bondgenoot van de goede God Jahweh niet mogen redene­ren? Terugsturen? Uitleveren? Geen sprake van! Dat is we­reldse, dus harde gerechtig­heid. Het zogenaamde ‘recht van eigendom’ zó meedogenloos handhaven dat deze arme mens ervan onderdoor ging? Pas op, Israël!

Jawel, het leven is een kluwen van zonde en ellende, maar daarin diende Israël geen wereldse, maar Bijbelse, Goddelijke gerechtigheid toe te pas­sen en dus barmhartig te zijn. Laat die gevluchte slaaf maar er­gens gaan wonen en laat hem zelf maar uitkiezen waar. Behandel hem vooral niet hard!

Dit was voorbeeld nr. 1: wees op economisch gebied vooral niet hard! Drijf het zogenaamde recht van eigendom niet door tot in het absurde. En zeker niet zó ver dat je er on­barmhartig door wordt. Want gerechtigheid, Bijbelse gerech­tigheid is op econo­misch gebied vooral barmhartigheid!

Voorbeeld 2: Deut. 23:17 en 18

Maar nu de praktijk. Een vrouw had zo wanhopig naar een kind gehunkerd dat ze zich in zo’n tempel had geprostitu­eerd en behalve dat daarvoor ook aan Jahweh een gelofte had gedaan. En dan nu die ge­lofte met dat ‘hoerenloon’ betalen? Geen sprake van! Dat zou voor de Heer iets gruwelijks zijn! En gruwel, dat is in de Bijbel hét woord om Gods af­schuw van alle Sodo­mitisme en Kanaänitisme uit te drukken.

Stinkt geld? Het spreekwoord zegt van niet, maar de Bijbel zegt hier duidelijk:  ja! Er waren in het oude Oosten godsdiensten die van vrouwen en meisjes, soms ook van man­nen, eisten dat ze hun allereerste seksuele contact zouden hebben in een tempel. Aan de eerste de beste tempelbezoeker die hen een geldstuk toe wierp, moesten zij zich geven.

Zo werd naar men geloofde niet alleen de vrucht­baarheid van goden en godinnen en daarmee die van moeder aarde gesti­muleerd, maar ook die van die vrouw of dat meisje zelf. De Here had zulke culti­sche prostitutie aan Israël streng verbo­den.

Dit was voorbeeld 2: geld kan wel degelijk stin­ken. Tenminste in de heilige neusgaten van Gód! Dat is ook een belangrijke economische les. Hoe meer je God leert kennen, hoe meer je die stank óók gaat ruiken!

Voorbeeld 3: Deut. 23:19, 20 

Misbruik maken van iemands nood is ook zonde tegen het achtste gebod!

Komt er straks een arme drommel naar je toe om iets van je te lenen. Geld of zaaigoed, een os om mee te ploegen of een ezel om op te rijden. Vraag dan geen rente. Dan zal de Heer jou zegenen bij alles wat je onderneemt. Zo zal Hij je dan belonen omdat jij je broeder gul en belangeloos hielp!

Dat valt allemaal onder het achtste gebod. Van heel dat brede levensterrein van bezit en economie noemde de Mozes maar één kras staaltje: ‘Niet stelen!’ Maar als Mozes dit gebod ver­klaart, spreekt hij nauwelijks over stelen op zich, maar heeft hij het over elkaar helpen in de nood, zónder aan elkaars nood te willen verdienen. Dus niet stelen, betekent ook: ge­ven!, ge­ven!, geven! Dan zal de Heer je er nog om zegenen ook! Of nieuwtestamentisch uitgedrukt: ‘De liefde is de ver­vulling van de Wet!’ (Rom. 13:8).

Voorbeeld 4: Deut. 23:21-23

U zat in grote nood en zei: ‘Heer, als u mij daar­uit helpt, zal ik u 50, 100, 1000 euro geven’. Dan zijn die  op het­zelfde moment waarop u dit belooft van Hem. U gaf ze Hem in belofte. Maar als Hij u dan inderdaad uitredt, moet u ze Hem wel betalen, ook al is Hij de eeuwig rijke God.

Alweer maar een voorbeeld. Wat je belooft, moet je betalen. Natuurlijk niet alleen aan God, maar ook aan je me­demens. Wel hébben, maar niet betalen, is ook zonde tegen de geest van het achtste gebod. ‘Onthoud een ander niet waarop hij recht heeft, terwijl je bij machte bent het hem te geven’ (Spreuken 3:27). Bij­belse gerechtigheid is je schulden op tijd betalen.

Voorbeeld 5: Deut. 23:24, 25

Een prachtig voorbeeld waaraan u kunt zien dat de Heer zijn achtste gebod beslist niet kleinzielig, wetticistisch, krenterig en pietepeuterig onderhouden wilde zien.

U loopt ergens door een wijngaard of korenveld en u hebt honger of dorst. Eerlijk gezegd zou je wel wat willen plukken. Moet je dan volgens Grieks-Romeinse opvattingen van gerechtigheid redeneren: ‘Ja, maar dat zijn de druiven van boer die en die, daar is er niet een van mij bij. En dit koren is ook van hem, daar is geen halm van mij bij. Dus daar  moet ik van af­blijven, want een handvol stelen is ook stelen, niet­waar? Dat maakt geen verschil. Stelen is stelen.’

Ja, zo ‘principieel’ zou je kunnen redeneren en wordt er ook wel geredeneerd.  Maar dan zit je niet in het spoor van de Bijbelse gerechtigheid, want die is zo kleinzielig niet. Dacht u dat een paar druiven plukken in de wijngaard van iemand an­ders of een handvol aren plukken uit andermans korenveld ste­len was? Stelen? Kom, kom, dat woord moet je nu ook weer niet te gauw gebruiken. Stelen, dat is een heel woord. Nee, zo flauw was Mozes niet. Dat noemde hij geen stelen. Zoiets moest onder broeders kunnen lijden.

Heel wat anders was natuurlijk een zak vol drui­ven meenemen of de sikkel in iemands koren slaan. Dat was geen aardigheidje meer, dat ging op roof lijken.

Ziet u de geest die Mozes ons wil leren proeven? Om te beginnen: vrijheid, fijne broederlijke vrijheid. Elkaar natuur­lijk geen handje druiven misgunnen. En geen twee handjes ook. Dat was geen stelen, kom nou. Maar aan de andere kant die vrijheid ook niet misbruiken.

Ziet u dat ook hier de liefde alweer de vervul­ling van de Wet is? Wat elkaars geld en goed betreft: geen pietluttig­heid, maar ook geen vrijpostigheid!

Voorbeeld 6: Deut. 24:1-5

Daar zou meer van te zeggen zijn dan ik nu kan doen. Ik zal me tot de hoofdzaak beperken en die is niet wat de NV er boven plaatst: ‘echtscheiding’, maar nog steeds de vraag: hoe gaat u met andermans bezit om? En een vrouw behoorde volgens oud-oos­ters recht tot het bezit van haar man. Daar sloot de Heer zich in Mozes’ tijd bij aan, zoals Hij zich wel bij meer kromme dingen aansloot.

Ik denk dat de Here hier dit verbiedt: als een man zijn vrouw heeft weggestuurd en zij trouwt met een an­der, dan mag zij als die tweede man zich ook van haar laat scheiden of als hij overleden is, beslist niet meer met  haar eerste man hertrouwen. Voor hém is ze ‘verontreinigd’. Zo’n huwelijk zou in Gods ogen een ‘gruwel’ zijn (daar hebt u dat woord weer!), Kana­änitisme. Vrouwen zijn geen koop- en ruilwaar! Ja, bij de Kanaänieten wél, maar  bij Gods heilige volk Israël niet.

Het geluk van een pasgetrouwde vrouw was in Gods ogen zoiets kostbaars, dat Hij haar man een jaar lang vrijstel­ling van militaire dienstplicht bezorgde. Hij mocht thuisblij­ven om zijn vrouw gelukkig te ma­ken. Zo zuinig was de Heer op het geluk van die jonge vrouw en op het bezit van die jonge man. Want zij was immers zijn kostbaarste bezit! Daar proeven we meteen hoe liefdevol en heilig een Isra­ë­litische man moest omgaan met zijn kostbare ‘be­zit’!

En daar maakten de Farizeeën van: wil je van je vrouw af? Als je haar dan maar een scheidbriefje meegeeft, dan vindt God je een oppas­sende jongen.’ Zo toonden zij hun ‘orthodoxie’ ten koste van …vrouwen! Dan heb je niets van Gods liefde en barmhartigheid gesnapt.

Voorbeeld 7: Deut. 24:6

Als een mede-Israëliet iets van je wil lenen, mag je daar­voor van hém geen rente vragen. Wel van een buitenlander, maar niet van een broeder. Ben je er niet zeker van dat hij je het geleende vast en zeker te­rug zal geven? Dan mag je hem om een pand vragen. Alleen dan niet zijn hand­molen, want waar moet zijn vrouw dan het brood mee berei­den?

Ziet u het? Zaken doen? Best. Garanties vragen? Ook goed, maar dan iemand niet in zijn brood pakken, want dan kom je aan zijn ziel (SV: want hij neemt de ziel te pand). En ‘ziel’ betekent vaak de hele mens, maar soms ook: zijn leven, zijn begeren.

De handmolen of alleen de bovenste molensteen mee­nemen betekent dat je iemand in zijn levensadem pakt, zijn voedsel. Zulke garanties zijn te hard. Dit valt ook allemaal onder het acht­ste gebod. Garanties vragen? Best, maar dan iemand niet in zijn ‘ziel’ raken. Dat is geen gerechtigheid meer. Het Is alweer een voorbeeld, maar het kan een evangelische levens­houding aankweken.

Voorbeeld 8: Deut. 24:7

Ie­mand wordt betrapt bij mensenroof. Eerst heeft hij iemand van zijn vrijheid beroofd en vervolgens heeft hij hem of haar verkocht. Vreselijk. Vreselijk. Vreselijk. Waarom zeg ik dat drie keer? Omdat ik zie hoe erg de Heer dát bestraft wilde zien: met de dood! Weg van de aarde met zo ie­mand. Die had nu werkelijk geen grein barm­hartig­heid meer in zijn lijf. In Gods barmhartige ogen een vreselijk slag mensen. Zo taxeerde God toen mensenhandelaars: des doods schuldig.

Dan kunnen we bevroeden wat Hij gedacht moet hebben van de Portugese, En­gelse en Hollandse slavensche­pen in de 17e en 18e eeuw. In ruil voor prullen kochten zij aan de Slavenkust in Afrika men­sen, zwarte mensen, mannen en vrouwen. Die stouwden ze op  onmenselijke wijze in hun ruimen om ze naar Curaçao te vervoeren, toen een stapelplaats van deze menselijke koopwaar.

Er zijn geen woorden voor wat wij Nederlanders in die handel hebben uitgehaald. Tussen 1636 en 1645 maakte de West Indische Compagnie gemiddeld 840.000 toenmalige guldens winst op de slavenhandel. Ik wil best gelo­ven dat de Gouden Eeuw ook een zegen was voor ons land, maar dan waren wij al gauw bezig die zegen te verbeuren.

Dit zijn zwarte bladzijden in onze vaderlandse ge­schiedenis: die handel in zwarte mensen. Wij hebben het westelijk halfrond met Afrikaanse negers opge­scheept, letter­lijk en figuurlijk. Moet u lezen hoe ze werden vervoerd. Nog minder dan beesten. Als ze van wanhoop zichzelf wilden do­den door in honger­staking te gaan, dan werd hun mond met een speci­ale schroef geopend. Anders lukte het wel met gloei­ende kolen. Want zo’n slaaf kon geld opbrengen! Zijn dood was een schadepost!

Voorbeeld 9: Deut. 24:8v

Als een rijke Israëliet melaats wordt, mag je niet de hand lichten met de voorschriften. Denk aan de me­laatsheid van Mirjam, Mozes’ eigen zuster. Geen aanzien des persoons!

Ook van groot belang bij het achtste gebod. De parle­mentaire enquête naar bouwfraudes bevestigt opnieuw de oude volkswijsheid: ‘Kleinen stelen, groten stelen, maar gro­ten stelen het meest’. Laten we maar blij zijn dat dit in ons land nog aan de kaak wordt ge­steld.

Voorbeeld 10: Deut. 24:10-13

Ja, u mag van uw broeder die u iets schuldig is een pand vragen, maar doe dit dan wel op broederlijkewijze. Stap dan niet als de rijke geldschieter brutaal zijn huis binnen, pak daar niet zelf iets: ‘Geef me dit maar mee’ – Nee, nee, u blijft netjes buiten staan, al bent ú nog zo rijk en hij nog zo arm. U laat hem zelf zijn huis binnengaan en het pand buiten aan u overhandigen.

En als hij u zijn mantel als pand geeft, dan mag u die natuurlijk niet tot de volgende dag onder uw beheer houden, want u weet best dat dit de deken is waar onder hij ’s nachts moet slapen. Geef hem dus zijn man­tel voor zonsondergang terug, Zorg dat hij kan zeggen: ‘God zegene u, mijnheer!’ Die barmhartige omgang met zijn pand zal dan uw ‘gerechtigheid zijn voor de Here, uw God’, vs. 13.

Ziet u het? Proeft u de geest? Dát! Niet de harde, uitgerekende, ongevoe­lige, harten kwetsende, ar­men bele­digende ‘gerechtigheid’ van deze wereld, waarin geldbezit mensen zo hard en egoïstisch maakt. Maar de opbeurende, liefelijke, mensen erende, armen bemoedigende, menselijke waardig­heid respecterende gerechtigheid van de Here God!

Proeft u weer de mentaliteit die Mozes in het achtste ge­bod aanwijst? Fijne manieren tegenover schul­denaars. Hoffe­lijkheid en beleefdheid tegenover arme medemensen. Weg met alle uitingen van plompheid en grofheid.

Voorbeeld 11: Deut. 24:14,15

Zult u uw dagloner trouw en op tijd uitbetalen? Dus nog diezelfde dag. Denk er om, hij zit er dringend om verle­gen. Zorg ervoor dat hij u niet aanklaagt bij God: ‘Heer, nu heb ik mijn loon nog niet ontvangen en ik het zo hard nodig!’ Dan be­zondigt u zich, mijnheer de werkgever. Dan overtreedt u het achtste gebod, want dit tendeert naar stelen en u moet juist geven.

Dit waren dan de elf voorbeelden waarmee Mozes het achtste gebod verklaart. Hoe komt men er toch bij de Wet of Thora van Mozes hard te noemen? Hij is vol van de Geest van Christus.

Dacht u dat Mozes de kerkvoogd met wie ik begon om zijn diefstal een tijdlang achter slot en grendel had ge­plaatst? Ik denk dat Mo­zes had gezegd: U betaalt alles dubbel terug, al doet u er twintig jaar over. Maar het op de voorpagina van de krant zetten en hem van zijn vrij­heid beroven?

Wie zegt dat geld niet stinkt? De Thora niet. En wie vraagt van een arme broeder rente? Sommige rijken wel, maar de Thora niet. Wie noemt een handje druiven plukken stelen? De Thora niet.

We hebben het denk ik wel begrepen: het ging Mozes om de milde, ruimhartige, weldadige, absoluut niet pie­tepeu­terige, nog minder gierige, maar royale, leven bevorderende geest van het achtste gebod. Die geest van hoffelijkheid en eerbied voor de eigenwaarde van arme mensen.

Dit alles wordt na de komst van Christus van óns nog dringender gevraagd dan van het oude Israël, want Hij heeft de Wet vervuld, tot haar climax gebracht en haar evangelische geboden aangescherpt! Wat een ongeëvenaarde voorbeelden van geven, geven hebben God en zijn Zoon óns niet getoond!

God de Vader gaf zijn eniggeboren Zoon om de wereld te redden. Meer kon Hij niet geven. En Gods Zoon, de Here Jezus, gaf zijn leven en voor Hij stierf gaf  Hij op aarde talloze ge­zonde armen, benen, ogen en oren weg. O, wat heeft de Here Jezus tijdens zijn rondwandeling op aarde al niet gegeven!

En dan zegt Paulus herhaaldelijk: ‘Weest dan navolgers van God!’ Ook in zijn Goddelijke voorbeeld van geven. Navolgen! Is het niet veelzeggend dat toen de Hei­lige Geest in Jeruzalem was uitgestort, de eerste vrucht daarvan was dat de gelovigen hun portemon­nees openden en gingen geven, weggeven, zo­dat ze zelfs eerder diakenen aanstelden dan ouder­lingen.

Wat een getuigenis ontvangen die eerste christenen van Jeru­zalem in Handelingen 2: ‘En zij hadden al­les gemeenschap­pelijk en telkens wa­ren er die hun bezittingen en have ver­kochten en ze uitdeelden aan allen die er behoefte aan had­den’. Dit was nieuwtesta­mentisch verstaan en toepassen van dat door en door goede, leven bevorderende achtste gebod toe: ‘U zult niet stelen, maar geven!’ En de Here Jezus zei dat in het laatste oordeel dat Hij straks zal vellen, zelfs een beker koud water voor een dorstige en een kledingstuk voor een arme broeder of zuster niet onbe­loond zal blijven, want wat je voor hen deed, dat deed je voor mij.

AMEN