Lezen = tekst
Zingen: Liedboek 7:1,2,4 / Psalm 15:1, 4/ Liedboek 462,4 / Ps. 24:1,2,3 / Ps. 62:6,7 / Ps. 119:47,65
Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
Een poos geleden las ik in de krant dat ergens in Nederland een kerkvóógd er met kerkgéld vandoor was gegaan. Voor de seculiere pers is dat voorpaginanieuws. Als hij nu nog had beweerd dat Jezus Christus níet echt uit de dood is opgestaan, dan had geen journalist daar zijn laptop voor gepakt, maar nu was hij aan géld gekomen!
En geld, dat is een god. Daar moet je afblijven. Als iemand een paar honderdduizend euro verduistert, dan wordt hij behoorlijk zwaar gestraft. Het maakt soms in de strafmaat niet eens zoveel verschil of je paar ton verduisterd hebt of een mens gedood hebt. Dat zegt wat over de waardenschaal in onze cultuur. Geld of een mensenleven.
Wat leert de Thora of Wet van Mozes ons dan heel andere normen en waarden. Als die meer waren doorgevoerd in ons rechtsbestel dan zouden we vermoedelijk ook minder negatief over het achtste gebod gesproken hebben. Nu zijn we gefixeerd door het ‘U zult niet stelen’, maar wat moeten wij volgens dit achtste gebod wél doen? Daarvoor wil ik nu met u gaan luisteren naar de verklaring die Mozes daarvan geeft in Deuteronomium 23.
Nee, daar werkt Mozes dit gebod alweer niet uit in een aantal scherp geformuleerde wetsartikelen, maar daar noemt hij weer wat uit het leven gegrepen voorbeelden, waaraan hij ons (alweer) de geest van dit gebod wil demonstreren.
Israël moest ook ten aanzien van geld en goed als volk in liefde samenleven. Je kunt het ook zo zeggen: Mozes gebood Israël gerechtigheid na te jagen. Niet de harde Romeinse gerechtigheid van Vrouwe Justitia met haar blinddoek voor, maar Bijbelse gerechtigheid, die niet tegenóver barmhartigheid staat, maar juist van liefde en barmhartigheid doorgeurd is.
Nu, welke houding moesten de Israëlieten dan aannemen tegenover de bezittingen van hun naaste? Dit laat Mozes ons nu zien aan de hand van elf voorbeelden. Ik loop ze een voor een met u door.
Voorbeeld 1: Deut. 23:15 en 16
Stel u voor, er komt straks van buiten Kanaän een gevluchte slaaf uw land binnen, wat dan? Het voorbeeld volgen van de heidenen die soms internationale verdragen opstelden met clausules over het terugzenden en uitleveren van gevluchte slaven? Dan was de arme stakker natuurlijk nog niet jarig. Een hand afhakken of met een brandijzer een stempel op zijn voorhoofd zetten, vond men heel gewoon.
Zo is de wereld zonder God: hard, hardvochtig en wreed. Want die man had géld gekost! Hij behoorde tot iemands bezittingen! (vgl. 1 Kon. 2: Simeï achtervolgt zijn gevluchte slaven tot in het Filistijnse Gath!).
Nu, alles goed en wel, maar zo hard zou een Israëliet als bondgenoot van de goede God Jahweh niet mogen redeneren? Terugsturen? Uitleveren? Geen sprake van! Dat is wereldse, dus harde gerechtigheid. Het zogenaamde ‘recht van eigendom’ zó meedogenloos handhaven dat deze arme mens ervan onderdoor ging? Pas op, Israël!
Jawel, het leven is een kluwen van zonde en ellende, maar daarin diende Israël geen wereldse, maar Bijbelse, Goddelijke gerechtigheid toe te passen en dus barmhartig te zijn. Laat die gevluchte slaaf maar ergens gaan wonen en laat hem zelf maar uitkiezen waar. Behandel hem vooral niet hard!
Dit was voorbeeld nr. 1: wees op economisch gebied vooral niet hard! Drijf het zogenaamde recht van eigendom niet door tot in het absurde. En zeker niet zó ver dat je er onbarmhartig door wordt. Want gerechtigheid, Bijbelse gerechtigheid is op economisch gebied vooral barmhartigheid!
Voorbeeld 2: Deut. 23:17 en 18
Maar nu de praktijk. Een vrouw had zo wanhopig naar een kind gehunkerd dat ze zich in zo’n tempel had geprostitueerd en behalve dat daarvoor ook aan Jahweh een gelofte had gedaan. En dan nu die gelofte met dat ‘hoerenloon’ betalen? Geen sprake van! Dat zou voor de Heer iets gruwelijks zijn! En gruwel, dat is in de Bijbel hét woord om Gods afschuw van alle Sodomitisme en Kanaänitisme uit te drukken.
Stinkt geld? Het spreekwoord zegt van niet, maar de Bijbel zegt hier duidelijk: ja! Er waren in het oude Oosten godsdiensten die van vrouwen en meisjes, soms ook van mannen, eisten dat ze hun allereerste seksuele contact zouden hebben in een tempel. Aan de eerste de beste tempelbezoeker die hen een geldstuk toe wierp, moesten zij zich geven.
Zo werd naar men geloofde niet alleen de vruchtbaarheid van goden en godinnen en daarmee die van moeder aarde gestimuleerd, maar ook die van die vrouw of dat meisje zelf. De Here had zulke cultische prostitutie aan Israël streng verboden.
Dit was voorbeeld 2: geld kan wel degelijk stinken. Tenminste in de heilige neusgaten van Gód! Dat is ook een belangrijke economische les. Hoe meer je God leert kennen, hoe meer je die stank óók gaat ruiken!
Voorbeeld 3: Deut. 23:19, 20
Misbruik maken van iemands nood is ook zonde tegen het achtste gebod!
Komt er straks een arme drommel naar je toe om iets van je te lenen. Geld of zaaigoed, een os om mee te ploegen of een ezel om op te rijden. Vraag dan geen rente. Dan zal de Heer jou zegenen bij alles wat je onderneemt. Zo zal Hij je dan belonen omdat jij je broeder gul en belangeloos hielp!
Dat valt allemaal onder het achtste gebod. Van heel dat brede levensterrein van bezit en economie noemde de Mozes maar één kras staaltje: ‘Niet stelen!’ Maar als Mozes dit gebod verklaart, spreekt hij nauwelijks over stelen op zich, maar heeft hij het over elkaar helpen in de nood, zónder aan elkaars nood te willen verdienen. Dus niet stelen, betekent ook: geven!, geven!, geven! Dan zal de Heer je er nog om zegenen ook! Of nieuwtestamentisch uitgedrukt: ‘De liefde is de vervulling van de Wet!’ (Rom. 13:8).
Voorbeeld 4: Deut. 23:21-23
U zat in grote nood en zei: ‘Heer, als u mij daaruit helpt, zal ik u 50, 100, 1000 euro geven’. Dan zijn die op hetzelfde moment waarop u dit belooft van Hem. U gaf ze Hem in belofte. Maar als Hij u dan inderdaad uitredt, moet u ze Hem wel betalen, ook al is Hij de eeuwig rijke God.
Alweer maar een voorbeeld. Wat je belooft, moet je betalen. Natuurlijk niet alleen aan God, maar ook aan je medemens. Wel hébben, maar niet betalen, is ook zonde tegen de geest van het achtste gebod. ‘Onthoud een ander niet waarop hij recht heeft, terwijl je bij machte bent het hem te geven’ (Spreuken 3:27). Bijbelse gerechtigheid is je schulden op tijd betalen.
Voorbeeld 5: Deut. 23:24, 25
Een prachtig voorbeeld waaraan u kunt zien dat de Heer zijn achtste gebod beslist niet kleinzielig, wetticistisch, krenterig en pietepeuterig onderhouden wilde zien.
U loopt ergens door een wijngaard of korenveld en u hebt honger of dorst. Eerlijk gezegd zou je wel wat willen plukken. Moet je dan volgens Grieks-Romeinse opvattingen van gerechtigheid redeneren: ‘Ja, maar dat zijn de druiven van boer die en die, daar is er niet een van mij bij. En dit koren is ook van hem, daar is geen halm van mij bij. Dus daar moet ik van afblijven, want een handvol stelen is ook stelen, nietwaar? Dat maakt geen verschil. Stelen is stelen.’
Ja, zo ‘principieel’ zou je kunnen redeneren en wordt er ook wel geredeneerd. Maar dan zit je niet in het spoor van de Bijbelse gerechtigheid, want die is zo kleinzielig niet. Dacht u dat een paar druiven plukken in de wijngaard van iemand anders of een handvol aren plukken uit andermans korenveld stelen was? Stelen? Kom, kom, dat woord moet je nu ook weer niet te gauw gebruiken. Stelen, dat is een heel woord. Nee, zo flauw was Mozes niet. Dat noemde hij geen stelen. Zoiets moest onder broeders kunnen lijden.
Heel wat anders was natuurlijk een zak vol druiven meenemen of de sikkel in iemands koren slaan. Dat was geen aardigheidje meer, dat ging op roof lijken.
Ziet u de geest die Mozes ons wil leren proeven? Om te beginnen: vrijheid, fijne broederlijke vrijheid. Elkaar natuurlijk geen handje druiven misgunnen. En geen twee handjes ook. Dat was geen stelen, kom nou. Maar aan de andere kant die vrijheid ook niet misbruiken.
Ziet u dat ook hier de liefde alweer de vervulling van de Wet is? Wat elkaars geld en goed betreft: geen pietluttigheid, maar ook geen vrijpostigheid!
Voorbeeld 6: Deut. 24:1-5
Daar zou meer van te zeggen zijn dan ik nu kan doen. Ik zal me tot de hoofdzaak beperken en die is niet wat de NV er boven plaatst: ‘echtscheiding’, maar nog steeds de vraag: hoe gaat u met andermans bezit om? En een vrouw behoorde volgens oud-oosters recht tot het bezit van haar man. Daar sloot de Heer zich in Mozes’ tijd bij aan, zoals Hij zich wel bij meer kromme dingen aansloot.
Ik denk dat de Here hier dit verbiedt: als een man zijn vrouw heeft weggestuurd en zij trouwt met een ander, dan mag zij als die tweede man zich ook van haar laat scheiden of als hij overleden is, beslist niet meer met haar eerste man hertrouwen. Voor hém is ze ‘verontreinigd’. Zo’n huwelijk zou in Gods ogen een ‘gruwel’ zijn (daar hebt u dat woord weer!), Kanaänitisme. Vrouwen zijn geen koop- en ruilwaar! Ja, bij de Kanaänieten wél, maar bij Gods heilige volk Israël niet.
Het geluk van een pasgetrouwde vrouw was in Gods ogen zoiets kostbaars, dat Hij haar man een jaar lang vrijstelling van militaire dienstplicht bezorgde. Hij mocht thuisblijven om zijn vrouw gelukkig te maken. Zo zuinig was de Heer op het geluk van die jonge vrouw en op het bezit van die jonge man. Want zij was immers zijn kostbaarste bezit! Daar proeven we meteen hoe liefdevol en heilig een Israëlitische man moest omgaan met zijn kostbare ‘bezit’!
En daar maakten de Farizeeën van: wil je van je vrouw af? Als je haar dan maar een scheidbriefje meegeeft, dan vindt God je een oppassende jongen.’ Zo toonden zij hun ‘orthodoxie’ ten koste van …vrouwen! Dan heb je niets van Gods liefde en barmhartigheid gesnapt.
Voorbeeld 7: Deut. 24:6
Als een mede-Israëliet iets van je wil lenen, mag je daarvoor van hém geen rente vragen. Wel van een buitenlander, maar niet van een broeder. Ben je er niet zeker van dat hij je het geleende vast en zeker terug zal geven? Dan mag je hem om een pand vragen. Alleen dan niet zijn handmolen, want waar moet zijn vrouw dan het brood mee bereiden?
Ziet u het? Zaken doen? Best. Garanties vragen? Ook goed, maar dan iemand niet in zijn brood pakken, want dan kom je aan zijn ziel (SV: want hij neemt de ziel te pand). En ‘ziel’ betekent vaak de hele mens, maar soms ook: zijn leven, zijn begeren.
De handmolen of alleen de bovenste molensteen meenemen betekent dat je iemand in zijn levensadem pakt, zijn voedsel. Zulke garanties zijn te hard. Dit valt ook allemaal onder het achtste gebod. Garanties vragen? Best, maar dan iemand niet in zijn ‘ziel’ raken. Dat is geen gerechtigheid meer. Het Is alweer een voorbeeld, maar het kan een evangelische levenshouding aankweken.
Voorbeeld 8: Deut. 24:7
Iemand wordt betrapt bij mensenroof. Eerst heeft hij iemand van zijn vrijheid beroofd en vervolgens heeft hij hem of haar verkocht. Vreselijk. Vreselijk. Vreselijk. Waarom zeg ik dat drie keer? Omdat ik zie hoe erg de Heer dát bestraft wilde zien: met de dood! Weg van de aarde met zo iemand. Die had nu werkelijk geen grein barmhartigheid meer in zijn lijf. In Gods barmhartige ogen een vreselijk slag mensen. Zo taxeerde God toen mensenhandelaars: des doods schuldig.
Dan kunnen we bevroeden wat Hij gedacht moet hebben van de Portugese, Engelse en Hollandse slavenschepen in de 17e en 18e eeuw. In ruil voor prullen kochten zij aan de Slavenkust in Afrika mensen, zwarte mensen, mannen en vrouwen. Die stouwden ze op onmenselijke wijze in hun ruimen om ze naar Curaçao te vervoeren, toen een stapelplaats van deze menselijke koopwaar.
Er zijn geen woorden voor wat wij Nederlanders in die handel hebben uitgehaald. Tussen 1636 en 1645 maakte de West Indische Compagnie gemiddeld 840.000 toenmalige guldens winst op de slavenhandel. Ik wil best geloven dat de Gouden Eeuw ook een zegen was voor ons land, maar dan waren wij al gauw bezig die zegen te verbeuren.
Dit zijn zwarte bladzijden in onze vaderlandse geschiedenis: die handel in zwarte mensen. Wij hebben het westelijk halfrond met Afrikaanse negers opgescheept, letterlijk en figuurlijk. Moet u lezen hoe ze werden vervoerd. Nog minder dan beesten. Als ze van wanhoop zichzelf wilden doden door in hongerstaking te gaan, dan werd hun mond met een speciale schroef geopend. Anders lukte het wel met gloeiende kolen. Want zo’n slaaf kon geld opbrengen! Zijn dood was een schadepost!
Voorbeeld 9: Deut. 24:8v
Als een rijke Israëliet melaats wordt, mag je niet de hand lichten met de voorschriften. Denk aan de melaatsheid van Mirjam, Mozes’ eigen zuster. Geen aanzien des persoons!
Ook van groot belang bij het achtste gebod. De parlementaire enquête naar bouwfraudes bevestigt opnieuw de oude volkswijsheid: ‘Kleinen stelen, groten stelen, maar groten stelen het meest’. Laten we maar blij zijn dat dit in ons land nog aan de kaak wordt gesteld.
Voorbeeld 10: Deut. 24:10-13
Ja, u mag van uw broeder die u iets schuldig is een pand vragen, maar doe dit dan wel op broederlijkewijze. Stap dan niet als de rijke geldschieter brutaal zijn huis binnen, pak daar niet zelf iets: ‘Geef me dit maar mee’ – Nee, nee, u blijft netjes buiten staan, al bent ú nog zo rijk en hij nog zo arm. U laat hem zelf zijn huis binnengaan en het pand buiten aan u overhandigen.
En als hij u zijn mantel als pand geeft, dan mag u die natuurlijk niet tot de volgende dag onder uw beheer houden, want u weet best dat dit de deken is waar onder hij ’s nachts moet slapen. Geef hem dus zijn mantel voor zonsondergang terug, Zorg dat hij kan zeggen: ‘God zegene u, mijnheer!’ Die barmhartige omgang met zijn pand zal dan uw ‘gerechtigheid zijn voor de Here, uw God’, vs. 13.
Ziet u het? Proeft u de geest? Dát! Niet de harde, uitgerekende, ongevoelige, harten kwetsende, armen beledigende ‘gerechtigheid’ van deze wereld, waarin geldbezit mensen zo hard en egoïstisch maakt. Maar de opbeurende, liefelijke, mensen erende, armen bemoedigende, menselijke waardigheid respecterende gerechtigheid van de Here God!
Proeft u weer de mentaliteit die Mozes in het achtste gebod aanwijst? Fijne manieren tegenover schuldenaars. Hoffelijkheid en beleefdheid tegenover arme medemensen. Weg met alle uitingen van plompheid en grofheid.
Voorbeeld 11: Deut. 24:14,15
Zult u uw dagloner trouw en op tijd uitbetalen? Dus nog diezelfde dag. Denk er om, hij zit er dringend om verlegen. Zorg ervoor dat hij u niet aanklaagt bij God: ‘Heer, nu heb ik mijn loon nog niet ontvangen en ik het zo hard nodig!’ Dan bezondigt u zich, mijnheer de werkgever. Dan overtreedt u het achtste gebod, want dit tendeert naar stelen en u moet juist geven.
Dit waren dan de elf voorbeelden waarmee Mozes het achtste gebod verklaart. Hoe komt men er toch bij de Wet of Thora van Mozes hard te noemen? Hij is vol van de Geest van Christus.
Dacht u dat Mozes de kerkvoogd met wie ik begon om zijn diefstal een tijdlang achter slot en grendel had geplaatst? Ik denk dat Mozes had gezegd: U betaalt alles dubbel terug, al doet u er twintig jaar over. Maar het op de voorpagina van de krant zetten en hem van zijn vrijheid beroven?
Wie zegt dat geld niet stinkt? De Thora niet. En wie vraagt van een arme broeder rente? Sommige rijken wel, maar de Thora niet. Wie noemt een handje druiven plukken stelen? De Thora niet.
We hebben het denk ik wel begrepen: het ging Mozes om de milde, ruimhartige, weldadige, absoluut niet pietepeuterige, nog minder gierige, maar royale, leven bevorderende geest van het achtste gebod. Die geest van hoffelijkheid en eerbied voor de eigenwaarde van arme mensen.
Dit alles wordt na de komst van Christus van óns nog dringender gevraagd dan van het oude Israël, want Hij heeft de Wet vervuld, tot haar climax gebracht en haar evangelische geboden aangescherpt! Wat een ongeëvenaarde voorbeelden van geven, geven hebben God en zijn Zoon óns niet getoond!
God de Vader gaf zijn eniggeboren Zoon om de wereld te redden. Meer kon Hij niet geven. En Gods Zoon, de Here Jezus, gaf zijn leven en voor Hij stierf gaf Hij op aarde talloze gezonde armen, benen, ogen en oren weg. O, wat heeft de Here Jezus tijdens zijn rondwandeling op aarde al niet gegeven!
En dan zegt Paulus herhaaldelijk: ‘Weest dan navolgers van God!’ Ook in zijn Goddelijke voorbeeld van geven. Navolgen! Is het niet veelzeggend dat toen de Heilige Geest in Jeruzalem was uitgestort, de eerste vrucht daarvan was dat de gelovigen hun portemonnees openden en gingen geven, weggeven, zodat ze zelfs eerder diakenen aanstelden dan ouderlingen.
Wat een getuigenis ontvangen die eerste christenen van Jeruzalem in Handelingen 2: ‘En zij hadden alles gemeenschappelijk en telkens waren er die hun bezittingen en have verkochten en ze uitdeelden aan allen die er behoefte aan hadden’. Dit was nieuwtestamentisch verstaan en toepassen van dat door en door goede, leven bevorderende achtste gebod toe: ‘U zult niet stelen, maar geven!’ En de Here Jezus zei dat in het laatste oordeel dat Hij straks zal vellen, zelfs een beker koud water voor een dorstige en een kledingstuk voor een arme broeder of zuster niet onbeloond zal blijven, want wat je voor hen deed, dat deed je voor mij.
AMEN